Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 197.837 - 11-01-2018

Samenvatting

 Uit wat voorafgaat blijkt enerzijds dat geen enkel geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van verzoekende partijen als zou hun familie hen vanuit Ingoesjetië bedreigd hebben omwille van hun nieuwe geloofspraktijken. Evenwel bemerkt de Raad anderzijds dat in casu niet betwist wordt dat verzoekende partijen effectief een nieuwe geloofsovertuiging hebben en hun dochter tevens gedoopt is en haar eerste communie gedaan heeft. In de bestreden beslissingen wordt erop gewezen dat uit informatie toegevoegd aan het administratief dossier blijkt dat, waar het voor christelijke  geloofsgemeenschappen (waaronder ook de pinkstergemeenschap) mogelijk, doch niet altijd evident is, om hun geloof te belijden in Ingoesjetië, de situatie voor Ingoesjen die zich van de islam naar het christendom bekeren (zoals verzoekende partijen) problematischer is en dat de kans bestaat dat ze door de gemeenschap of familie negatief bejegend en/of zelfs verstoten worden. Verwerende partij motiveert evenwel verder dat de informatie tevens vermeldt dat bekeerlingen uit Ingoesjetië zich elders in de Russische Federatie kunnen vestigen om problemen omtrent hun geloofsverandering te vermijden, waardoor er voor wat betreft verzoekende partijen geen redenen zijn om aan te nemen dat zij zich niet op een andere plaats in hun land van herkomst zouden kunnen vestigen teneinde eventuele problemen of moeilijkheden met hun familie of gemeenschap te vermijden. Verzoekende partijen wijzen in dit verband evenwel op “een wet die in de Russische Federatie werd aangenomen in juli 2016, de zogenaamde Yarovaya wetten, die als een anti-terrorisme wet zijn aangenomen en die het verbieden om uw geloof te belijden buiten gekende religieuze locaties” en stellen dat sinds deze wetten “de vervolging van christenen in de Russische Federatie, met een alarmerende trend aan het stijgen (is) en kunnen christenen hun religie niet vrij belijden”. Ter staving van hun betoog citeren verzoekende partijen uit verschillende rapporten die zij als bijlage bij hun verzoekschrift voegen (bijlagen 2-5) en verwijzen zij tevens naar het “Algemeen ambtsbericht Russische Federatie” van juli 2017 dat door verwerende partij werd toegevoegd aan het administratief dossier (administratief dossier A. A., stuk 14, landeninformatie; administratief dossier Z. G., stuk 14, landeninformatie). De Raad stelt vast dat uit de door verwerende partij bijgebrachte informatie niet afdoende blijkt dat verzoekende partijen, die zich bekeerden tot het christendom en meer bepaald tot de pinkstergemeenschap, zich zonder grote problemen elders kunnen vestigen in de Russische Federatie. In de “COI Focus” betreffende “Ingoesjetië – Situatie christenen en bekeerlingen tot christendom” van 31 januari 2017 (administratief dossier A. A., stuk 14, landeninformatie, deel 5; administratief dossier Z. G., stuk 14, landeninformatie, deel 5) wordt slechts op algemene en beknopte wijze gesteld dat personen die zich bekeren tot het christendom zich elders in de Russische Federatie kunnen vestigen. Evenwel wordt in voormeld Ambtsbericht opgemerkt dat “het Russisch-Orthodoxe geloof en daarnaast het Jodendom, de islam en het boeddhisme als ‘traditionele’ vormen van geloof (worden) aangemerkt, ondanks de grondwettelijke gelijkschakeling van alle uitingen” en dat dit ervoor zorgt “dat groeperingen als Jehova’s getuigen, Hare Krishna’s en diverse christelijke denominaties, zoals pinkstergemeenten en andere evangelische stromingen, zijn achtergesteld ten opzichte van de traditionele geloven, en deze worden daardoor ook eerder als bedreigend aangemerkt (…) en ondervinden hinder en obstakels bij het uitoefenen van hun religie, de registratie als geloofsgemeenschap, het bouwen van kerken en geloofsruimtes en het verspreiden van literatuur”. Ook wordt in het Ambtsbericht gewezen op verschillende restrictieve wetten die werden aangenomen en die de godsdienstvrijheid inperken. Zo verbiedt de Jarovaja Wet, die in juli 2016 werd aangenomen, om op andere dan geregistreerde plaatsen missionariswerk te doen. Deze wet bepaalt verder dat religieuze bijeenkomsten uitsluitend gehouden mogen worden binnen formeel erkende religieuze gebedshuizen, maar niet in bijvoorbeeld de huiselijke kring. Alleen bestaande leden mogen op een ongeregistreerde plaats (zoals in een woning) samenkomen. Verder geeft het Ambtsbericht nog aan dat een toenemend aantal mensen veroordeeld werd op basis van artikel 20.2 van het Wetboek van Administratief Recht wegens het in het openbaar belijden van hun geloof en dat vooral geloofsgemeenschappen die hun geloofsbeginselen moeten of willen delen in het openbaar het risico lopen op basis van artikel 20.2 te worden veroordeeld. De Raad stelt evenwel vast dat deze algemene informatie nauwelijks concrete informatie bevat aangaande de situatie van de pinkstergemeenschap (de strekking waartoe verzoekende partijen bekeerd zijn) in de Russische Federatie (buiten Ingoesjetië) en meer bepaald de mate waarin deze geloofsgemeenschap in de Russische Federatie (buiten Ingoesjetië) problemen ondervindt bij het uitoefenen van hun religie.
 
Aangezien de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de nodige onderzoeksbevoegdheid ontbeert om
deze situatie te onderzoeken, ontbreekt het de Raad derhalve aan essentiële elementen om te komen
tot de in artikel 39/2, § 1, tweede lid, 1° van de Vreemdelingenwet bedoelde bevestiging of hervorming
zonder aanvullende onderzoeksmaatregelen te moeten bevelen.