Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 197.934 - 12-01-2018

Samenvatting

Verzoekster stelt thans een bijkomende vrees te koesteren. Haar echtgenoot heeft beslist om haar en haar drie kinderen in België achter te laten en terug te keren naar zijn andere echtgenote in Irak. Verzoekster werd in Irak en België fysiek en mentaal mishandeld door haar echtgenoot. Zij ontvangt geregeld dreigberichten en dreigtelefoons van haar echtgenoot, die eist dat zij de kinderen terug stuurt. Als alleenstaande moeder met drie kinderen, die reeds gescheiden is, is er geen bescherming in Irak. Verzoeksters man heeft haar uitgestoten, vindt  haar te Westers en beschouwt haar als afvallige. Hij dreigt haar te vermoorden indien zij in zijn handen valt en wilt haar kinderen afnemen. Uit het psychologisch rapport blijkt dat verzoekster lijdt aan een zware depressie en slapeloosheid. Verzoekster zweeg over dit alles lange tijd uit vrees voor mishandeling door haar man, ook hier in België. Zij vertoont een bijzonder kwetsbaar profiel.
 
In het psychologisch attest wordt vermeld dat verzoekster vrees koestert omdat zij twee maal gescheiden zal zijn, dat zij geen rechten zal hebben, dat zij niet kan terugkeren naar haar familie en dat zij haar kinderen zal verliezen. Zij geeft aan dat zij ook in het centrum wordt lastiggevallen omdat zij niet gesluierd is. Tevens werd zij om deze reden verworpen door de familie van haar man.
 
(…)
 
De loutere vaststelling dat verzoekster initieel naliet te vermelden dat zij problemen kende met haar man, kan te dezen echter niet volstaan om deze problemen ongeloofwaardig te bevinden. De Raad acht het plausibel dat verzoekster, gelet op haar profiel en haar herkomst van Irak, initieel enige schroom kende om deze problemen uiteen te zetten en naliet deze bij aanvang van de asielprocedure te vermelden uit schrik voor verdere mishandeling door haar echtgenoot.
 
Uit de terugkeer van verzoeksters echtgenoot naar Irak, de stukken in het onderhavige dossier en de gezegden van verzoekster ter terechtzitting, kan bovendien worden afgeleid dat de problemen van verzoekster met haar echtgenoot recent zijn geëscaleerd. Verzoekster, een sjiitische en reeds eerder gescheiden vrouw, lijkt ter terechtzitting de oprechte vrees te koesteren dat haar soennitische echtgenoot en diens familie haar omwille van een aantal redenen kwaad zullen aandoen en haarkinderen zullen afnemen. Tevens vreest zij hiertegen als laaggeschoolde, alleenstaande moeder  van drie kinderen, geen bescherming te zullen kunnen verkrijgen.
 
Gelet op de grenzen van de ondervraging ter terechtzitting en mede in acht genomen dat er in het dossier dienaangaande geen specifieke informatie voorhanden is, is het voor de Raad onmogelijk om in te schatten welke risico’s de voormelde situatie voor verzoekster met zich kan brengen bij een terugkeer naar Irak.