Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 216.698 - 12-02-2019

Samenvatting

In casu legt verzoeker een geboorteakte van het kind voor waarop verzoekers naam niet is vermeld. Verzoeker betwist niet dat de ambtenaar van de gemeente het opstellen van de erkenningsakte heeft geweigerd nu het parket op 18 juli 2018 een negatief advies heeft verleend. Verweerder weigert om die reden de verblijfskaart toe te kennen. Verzoeker betoogt dat de verwantschap weldegelijk is aangetoond aan de hand van een DNA-test. In de bestreden beslissing wordt gemotiveerd dat de DNA-test niet als vervangend bewijs van de verwantschap kan gezien worden nu de geboorteakte nog niet werd aangepast. Artikel 44 van het vreemdelingenbesluit bepaalt dat de bloedverwantschap kan worden bewezen door middel van officiële documenten, in casu de geboorteakte. Verzoeker betwist niet dat de geboorteakte zijn naam niet vermeldt als vader van het kind. De voorgelegde geboorteakte vormt aldus geen bewijs van de bloedverwantschap. Verder stelt artikel 44 van het vreemdelingenbesluit dat de gemachtigde “kan (…) rekening houden met andere geldige bewijzen die in dit verband worden voorgelegd”. Uit lezing van de bestreden beslissing blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de DNA-test doch motiveert dat de test niet wordt aanvaard als vervangend bewijs van de verwantschap. Waar verzoeker zich verzet tegen het uitblijven van een vermelding op de geboorteakte, moet hij zich richten tegen de ambtenaar van de burgerlijke stand, die deze akte heeft opgesteld. De gemachtigde van de staatssecretaris kon rechtsgeldig overwegen “dat er geen verwantschap is bewezen tussen betrokkene en de referentiepersoon zoals voorzien in artikel 44 van het KB van 08/10/81 (…)”. De gemachtigde van de staatssecretaris kon zich wat het vaststellen van de (juridische) afstammingsband van het Belgisch minderjarig kind betreft, deugdelijk baseren op de vermeldingen van de Belgische geboorteakte. De gemachtigde van de staatssecretaris kan geen onzorgvuldigheid of een motiveringsgebrek worden verweten doordat hij in de beslissing heeft gemotiveerd waarom de DNA-test niet aanvaard wordt als vervangend bewijs van de verwantschap aangezien de geboorteakte in die zin nog niet werd aangepast. Het feit dat omtrent de erkenning nog geprocedeerd wordt impliceert niet dat moet worden aangenomen dat het bewijs niet kan worden geleverd aan de hand van officiële documenten en de verweerder dient over te gaan tot ‘andere bewijsmiddelen’.  Verzoeker maakt niet aannemelijk dat er in zijnen hoofde rechtmatige verwachtingen werden geschapen die door de verweerder in voorliggend geschil niet zouden zijn gehonoreerd.   
 
De omzendbrief van 17 juni 2009 waarnaar verzoeker verwijst maakt eveneens gewag van de toepassing van artikel 44 van het vreemdelingenbesluit. Evenwel is in deze zaak (de gezinshereniging is in functie van een Belgisch minderjarig kind) geen sprake van het zogenaamde cascadesysteem omdat er in casu geen sprake is van de onmogelijkheid om officiële documenten voor te leggen opgesteld overeenkomstig de regels van het internationaal privaatrecht. Verzoeker heeft met toepassing van het Belgisch recht een geboorteakte voorgelegd waarop zijn naam niet is vermeld als vader van het kind. Verweerder motiveert dat het voorleggen van de DNA-test hieraan geen afbreuk doet. Uit de omzendbrief volgt aldus niet dat verweerder het voorleggen van de DNA-test als ‘vervangend’ bewijs van de geboorteakte de afstammingsband met het Belgisch minderjarig kind dient te aanvaarden.  Enkel indien de bloed- of aanverwantschapsband niet kan worden bewezen door middel van officiële documenten kan een beroep worden gedaan op alternatieve bewijsmiddelen. In casu bestaat wel degelijk de mogelijkheid bestaat om dit bewijs via officiële documenten (m.n. de geboorteakte) te leveren.