Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 191.955 - 13-09-2017

Samenvatting

De Raad wijst erop dat de uitsluiting van internationale bescherming bijzonder zware gevolgen heeft en dan ook, inzonderheid wat de vaststelling en de kwalificatie van de feiten betreft, met de grootste omzichtigheid moet worden toegepast. Uit het administratief dossier blijkt evenwel dat verzoeker op 25 februari 2003 door het Hof van Beroep te Brussel werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens het plegen van verschillende aan mensenhandel en prostitutie gelieerde feiten. Het Hof van Beroep achtte de feiten die verzoeker ten laste werden gelegd bewezen en oordeelde bij het bepalen van de strafmaat uitdrukkelijk “uw gedrag getuigt van een absoluut misprijzen voor de fysieke en morele integriteit van sociaal kwetsbare personen”. Verzoekers handelingen zijn niet te verzoenen met de humanitaire inslag van het subsidiaire beschermingsstatuut en de daaruit voortvloeiende internationale bescherming. De Raad treedt de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen bij waar deze oordeelt dat de door verzoeker gepleegde misdrijven als ernstige misdrijven in de zin van artikel 55/4 van de Vreemdelingenwet dienen te worden gekwalificeerd en dat verzoeker derhalve dient te worden uitgesloten van de subsidiaire beschermingsstatus. Dat verzoekers huis werd beschadigd bij een aanslag op 19 november 2015 en hij gehoorproblemen kent ten gevolge een aanslag die dichtbij zijn werkplek plaatsvond, zoals wordt gestaafd aan de hand van de door hem bijgebrachte foto’s en medische attesten, dat aan zijn echtgenote en drie van zijn neven een internationale beschermingsstatus werd toegekend, dat verzoeker zijn gevangenisstraf heeft aanvaard en zijn straf heeft uitgezeten, dat de feiten dateren van meer dan 14 jaar geleden, dat hij ondertussen naar Syrië is teruggekeerd, waar hij zijn huidige echtgenote heeft ontmoet met wie hij een gezin heeft gesticht, dat hij sindsdien zijn leven heeft gebeterd, geen problemen meer kent met de Belgische overheden en nooit meer werd veroordeeld, zoals wordt aangevoerd in het verzoekschrift, doet niets af aan de ernst van de misdrijven waarvoor hij in 2003 veroordeeld werd en vermag dan ook geen afbreuk te doen aan het voorgaande.