Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 179.408 - 14-12-2016

Samenvatting

Waar verzoeker vooreerst wordt verweten dat zijn handelingen na ontvangst van de brief niet geloofwaardig zijn omdat het niet aannemelijk zou zijn dat verzoeker en zijn broer deze brief na
ontvangst onmiddellijk weggooiden zonder te weten wat er in stond (en zonder aan iemand te vragen om de brief te vertalen) merkt verzoeker op dat verweerder blind blijft voor de context waarin de impulsieve beslissing gebeurde.
 
In deze kan verzoeker worden gevolgd waar hij stelt dat de protection officer is uitgegaan van zijn eigen verwachtingen terwijl het in de gegeven context niet onaannemelijk is dat de feiten zich voordeden zoals verzoeker en zijn broer bevestigden. Verzoeker verklaarde immers dat hij, nadat ze de brief geopend hadden, enkel zijn naam en deze van zijn broer kon ontcijferen uit het Arabisch aangezien ze geen van beide Arabisch konden lezen. Dat ze de brief (met kogel) onmiddellijk weggooiden zonder deze eerst voor te leggen aan iemand die hen met de vertaling kon helpen lijkt in de door hun geschetste context helemaal niet onlogisch. Verzoeker en zijn broer waren nog geen maand in Irak en hadden er geen familie of netwerk waar ze konden op terugvallen. Dat ze hierbij niet de hulp wensten in te roepen van de verhuurder uit angst uit het appartement te worden gezet, noch aan de collega’s in het ziekenhuis uit angst hun job te verliezen lijkt bijgevolg volkomen aannemelijk.
 
Voor wat betreft de in de bestreden beslissing vastgestelde tegenstrijdigheden over wie als eerste de brief opraapte/opende en waar de namen van beide broers in de brief juist stonden werpt de verzoekende partij terecht op dat het hier om twee onbeduidende tegenstrijdigheden gaat binnen de voorts eensluidende asielrelazen zodat niet kan worden ingezien wat het belang ervan is in het licht van het hele vluchtrelaas. Dit geldt in het bijzonder voor de plaats van de namen in de brief. Volgens de ene broer stonden de namen vermeld in het midden van het blad en volgens de andere stonden de namen onderaan (de tekst). De tekst van de brief liep maar tot in het midden van het blad zodat de verklaringen van beide broers hierover niet als tegenstrijdig kunnen beschouwd worden.
 
(…)
 
Verzoekers zijn met hun ouders uit Irak vertrokken toen zij slechts vijf-zes jaar oud waren. Zij keerden er nooit meer terug voor juni 2015. In redelijkheid kan bijgevolg niet worden aangenomen dat iemand die amper enkele weken in Bagdad woont al volledig vertrouwd zou zijn met de realiteit van de milities temeer nu verzoekers nog amper de Arabische taal machtig waren waarbij nogmaals dient benadrukt te worden dat verzoekers geen netwerk of familie in Bagdad hadden waarop ze konden terugvallen voor hulp en overleg.
 
Gelet op wat voorafgaat kan niet zonder meer worden gesteld dat het relaas van verzoekers niet geloofwaardig is, minstens dient hen dienaangaande het voordeel van de twijfel worden verleend.
 
De Raad stelt voorts vast dat verzoekers tal van documenten neerleggen die het relaas ondersteunen. Verzoeker legt zijn oude en nieuwe identiteitskaart neer, zijn nationaliteitsbewijs, zijn vervallen paspoorten, zijn diploma als afgestudeerde in de geneeskunde, een brief van de universiteit van Tadzjikistan waaruit blijkt dat na de uitreiking van het diploma het studentenvisum verloopt en niet langer meer geldig is, informatie over de verblijfswetgeving in Maleisië, het huurcontract van hun appartement in Bagdad en een brief van het Hof van beroep in Bagdad gericht aan de onderzoeksrechter.
 
Verzoeker bevestigt voorts in zijn verzoekschrift dat hij geen documenten kan neerleggen van zijn werk als arts in het Zayouna Health Center omdat hij er minder dan een maand gewerkt heeft bijgevolg nog geen loon heeft ontvangen en dus ook geen loonbrief kan voorleggen. Bovendien, zo vervolgt verzoeker, was zijn diploma niet erkend door het Iraakse ministerie zodat hij nog niet officieel in dienst was en bijgevolg ook nog geen arbeidscontract kon voorleggen. Hoe dan ook, uit de bestreden beslissing blijkt niet dat er twijfels zijn over verzoekers terugkeer naar Irak, noch aan zijn tewerkstelling in het Zayouna Health Center.
 
Ten slotte dient, rekening houdend met het geheel van de elementen in het individuele dossier  van verzoeker gekoppeld aan de algemene informatie aanwezig in het rechtsplegingsdossier te worden besloten dat verzoeker wel degelijk een risicoprofiel heeft waardoor bij terugkeer naar Irak de vrees voor vervolging in zijnen hoofde gegrond is. Meer bepaald gaat het om de soennitische achtergrond van verzoeker in samenhang met zijn tewerkstelling als arts in Zouyana Health Center en de afwezigheid van enig familiaal netwerk in Bagdad.