Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 183.882 - 15-03-2017

Samenvatting

Uit de artikelen die betrekking hebben op het bewijs van aanverwantschap blijkt dat geen enkele bepaling stelt dat het huwelijk dient overgeschreven te zijn in de registers van de burgerlijke stand van een Belgische stad vooraleer de verwerende partij toepassing kan maken van artikel 40bis, §2, 1°, juncto artikel 40ter van de Vreemdelingenwet. De voorwaarde die uit de voorgaande artikelen blijkt is dat een gelegaliseerde huwelijksakte wordt voorgelegd wanneer de aanvraag op grond van een buitenlandse huwelijksakte berust. Daarenboven stelt artikel 27, § 1, van het WIPR dat een buitenlandse authentieke akte in België door “alle overheden” wordt erkend zonder dat een beroep moet worden gedaan op enige procedure indien haar rechtsgeldigheid wordt vastgesteld overeenkomstig het krachtens deze wet toepasselijk recht, en meer bepaald met inachtneming van de artikelen 18 en 21 van het WIPR. Hieruit kan afgeleid worden dat er sprake is van een gedeelde bevoegdheid, wat betekent dat verschillende overheden in België (tegelijk) bevoegd zijn voor dezelfde materie. Uit artikel 27, § 1, van het WIPR volgt dat elke administratieve overheid, bij de uitoefening van haar bevoegdheden, ingevolge artikel 27 van het WIPR – en in het bijzonder gezien de artikelen 18 en 21 waar op grond van artikel 27 moet worden gelet – al dan niet de erkenning van een vreemde akte kan weigeren. De verwerende partij is derhalve gerechtigd om bij de uitoefening van deze bevoegdheid de doorwerking van de vreemde akte te onderzoeken en desgevallend deze met toepassing van artikel 27, § 1, eerste lid, van het WIPR te weigeren wanneer zij meent dat de rechtsgeldigheid van deze buitenlandse akte niet kan worden vastgesteld overeenkomstig het krachtens het WIPR toepasselijke recht, en meer bepaald met inachtneming van de artikelen 18 en 21 van het WIPR. Aangezien het genoemde artikel 27, § 1, eerste lid, van het WIPR deze bevoegdheid tot ‘de plano erkenning’ toevertrouwt aan “alle overheden”, kan de verwerende partij in de bestreden beslissingen niet stellen dat “Dit huwelijk werd nog niet overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de stad Brugge. Bij gebrek aan erkenning van de buitenlandse huwelijksakte wordt betrokkene tot op heden door de Belgische overheden niet beschouwd als zijnde de echtgenoot van de referentiepersoon.” Immers, de verwerende partij beschikt over de bevoegdheid om de buitenlandse huwelijksakte al dan niet te erkennen volgens de principes neergelegd in het WIPR. In casu heeft de verwerende partij dit niet gedaan. Ter terechtzitting vraagt de waarnemende voorzitter aan de verwerende partij hoe de de plano bevoegdheid uit artikel 27 van het WIPR rijmt met de bestreden beslissingen. De verwerende partij verwijst in dit verband ter terechtzitting naar de stukken van het administratief dossier. In de bestreden beslissingen geeft de verwerende partij ook niet aan op welk wetsartikel ze zich steunt om te vereisen dat de huwelijksakte overgeschreven wordt in de registers van de burgerlijke stand waardoor de huwelijksakte niet erkend is en ze de verzoekende partij bijgevolg niet als echtgenoot van de referentiepersoon kan beschouwen.
 
De verzoekende partij voert, gelet op hetgeen voorafgaat, terecht de schending aan van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet juncto de materiële motiveringsplicht.