Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 183.900 - 15-03-2017

Samenvatting

De Raad is van oordeel dat bij een beslissing houdende weigering van inoverwegingname van een meervoudige asielaanvraag alle elementen die verzoekende partij bijbrengt, moeten bekeken en onderzocht worden om na te gaan of nieuwe elementen aan de orde zijn en of elementen door de asielzoeker zijn voorgelegd die “de kans aanzienlijk groter maken” dat de asielzoeker voor erkenning als vluchteling in de zin van artikel 48/3 of voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 in aanmerking komt.
 
Te dezen had de situatie van de jonge dochters (tweede en derde verzoekende partij) getoetst moeten worden aan concrete informatie over Tsjetsjenië met betrekking tot terugkeerders en in het bijzonder jonge verwesterde vrouwelijke terugkeerders die een groot deel van hun jeugd in België hebben doorgebracht. Tevens brengen verzoekende partijen een nieuw document bij van “Memorial” over de wijze waarop de inlichtingen werden verkregen.
 
De Raad is van oordeel dat deze aangevoerde nieuwe elementen in casu de kans aanzienlijk groter maken dat zij voor erkenning als vluchteling in de zin van artikel 48/3 of voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 in aanmerking komen en nader dienen te worden onderzocht door de commissaris-generaal, en dat deze nieuwe elementen ten gronde moeten onderzocht worden.