Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 182.381 - 16-02-2017

Samenvatting

De Raad merkt vooreerst op dat verzoeker onder meer zijn geboorteakte, rijbewijs en identiteitskaart heeft neergelegd en dat aan zijn identiteit en afkomst uit de Gazastrook niet wordt getwijfeld.
 
Artikel 55/2, eerste lid van de vreemdelingenwet bepaalt dat “Een vreemdeling wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer hij valt onder artikel 1, D, E of F van het Verdrag van Genève. (…)”. Artikel 1D van het vluchtelingenverdrag bepaalt: “Dit Verdrag is niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoger Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen. Wanneer deze bescherming of bijstand om welke redenen ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen.”.
 
In casu dient te worden vastgesteld dat verzoeker niet aantoont aan de hand van documenten en ook niet beweert (administratief dossier, stuk 5, p. 4) dat hij de bescherming en de bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoger Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, in het bijzonder de UNRWA geniet. Ook in het verzoekschrift wordt overigens uitdrukkelijk bevestigd dat verzoeker niet UNRWA-geregistreerd is. Artikel 1D van het vluchtelingenverdrag is derhalve niet van toepassing zodat de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen op correcte wijze de asielaanvraag van verzoeker heeft onderzocht op grond van artikel 1, A (2) van het Verdrag van Genève (cf HvJ C-31/09, Nawras Bolbol v. Bevándorlási és Állampolgársági Hivatal, 2010, http://curia.europa.eu).
 
(…)
 
De Raad leest in de informatie vervat in het administratief dossier en toegevoegd aan de verweernota dat Israël, sinds Hamas in juni 2007 de macht heeft gegrepen in Gaza, tot op heden de blokkade van de Gazastrook in stand houdt. Zowel Israël als Egypte hebben hun grenzen met Gaza gesloten. Van 2008 tot 2014 is het bovendien in de Gazastrook drie keer tot een zware escalatie van geweld gekomen. De humanitaire gevolgen van de jarenlange blokkade en van de laatste oorlog tussen Israël en Hamas zijn op alle vlakken desastreus geweest voor de burgerbevolking. Sedert de “Operatie Beschermde Rand” in 2014, de vernietiging van de tunnels door de Egyptische en Israëlische autoriteiten en de versterking van de blokkade door de Egyptische autoriteiten, wat geleid heeft tot een nog diepere economische crisis en energiecrisis, is de humanitaire situatie in Gaza schrijnend. Noch uit de bestreden beslissing, noch uit de informatie waarop de Raad vermag acht te slaan kan blijken dat de houding van de Israëlische autoriteiten ten aanzien van Gaza, en in het bijzonder wat betreft de blokkade die nu al bijna tien jaar lang duurt, fundamenteel zou gewijzigd zijn of dat er in de nabije toekomst enige beterschap te verwachten valt. Integendeel, uit de informatie toegevoegd aan het administratief dossier blijkt dat de al dramatische humanitaire situatie in de Gazastrook sinds het staakthetvuren tussen Israël en Hamas van 26 augustus 2014 nog verder achteruit is gegaan en dat de wederopbouw wordt vertraagd door een gebrek aan financiële middelen en de Israëlische restricties op het invoeren van bouwmaterialen. Op 16 december 2016 beschreef Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-Moon Gaza als een “kruitvat” waar twee miljoen Palestijnen “gevangen zijn in een humanitaire tragedie”. De Raad is dan ook van oordeel dat er omwille van de voortdurende en systematische schendingen van fundamentele mensenrechten die een ernstige aantasting van de menselijke waardigheid inhouden en het daardoor ontbreken van elementaire basisrechten, zoals blijkt uit de informatie waarop hij vermag acht te slaan, te dezen sprake is van vervolging in de zin van artikel 1, A (2) van het Verdrag van Genève ten aanzien van de burgerbevolking in Gaza.
 
Dat verzoeker over voldoende financiële middelen beschikt, universitaire studies gevolgd heeft, uit een invloedrijke familie komt, over een functionerend familiaal en sociaal netwerk beschikt en in goede gezondheid is, doet geen afbreuk aan dit besluit. De financiële slagkracht van verzoekers familie verandert immers niets aan de gevolgen van Israëlische blokkade, met name het chronisch tekort aan brandstof en elektriciteit in de Gazastrook en het gegeven dat nauwelijks 10% van de inwoners toegang heeft tot drinkbaar water.
 
Ten overvloede wijst de Raad erop dat, hoewel uit de informatie toegevoegd aan het administratief dossier blijkt dat een terugkeer naar Gaza via de grensovergang met Egypte in Rafah in principe mogelijk is en dat er vanuit Caïro voorzien wordt in (onregelmatig) busvervoer naar de grensovergang, uit dezelfde informatie blijkt dat deze terugkeer via de grensovergang van Rafah in de praktijk helemaal niet probleemloos is. De Egyptische autoriteiten - waar Gaza dus in deze van afhankelijk is – openen deze grensovergang immers slechts met mondjesmaat en de reisweg ernaartoe vanuit Caïro wordt sterk bemoeilijkt door de veiligheidsproblemen in de Sinaï omwille van de aanwezigheid van extremistische gewapende groeperingen.