Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 177.858 - 17-11-2016

Samenvatting

 
De Raad stelt vast dat verzoeker tijdens het gehoor op het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen niet alleen heeft aangegeven dat hij persoonlijk het slachtoffer is geweest van een racistische aanval, maar ook verwees naar het algemene geweld ten aanzien van buitenlanders in Griekenland en het gegeven dat de politie hiertegen niets onderneemt (stuk 6, gehoorverslag, p. 14). Tevens stelt de Raad vast dat het administratief dossier geen enkele informatie bevat waaruit kan blijken dat verzoeker voor de door hem aangehaalde feiten van racistisch geweld een beroep kan doen op de bescherming van de lokale en/of hogere autoriteiten in Griekenland. De in de bestreden beslissing opgenomen motivering dat Griekenland als EU-lidstaat gebonden is aan het EU-aquis waaronder het gemeenschappelijk Europees asielsysteem dat zowel de fundamentele en sociale rechten van erkende vluchtelingen als het non-refoulement beginsel waarborgt en het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen niet beschikt over enige informatie waaruit zou blijken dat het nonrefoulement beginsel door dit land zou worden geschonden waardoor wordt geoordeeld dat de bescherming die verzoeker er verkregen heeft nog altijd actueel en effectief is, klemt met de door verzoeker bijgebrachte objectieve informatie waaruit blijkt dat er op het vlak van beschermingsmogelijkheden in Griekenland zich wel degelijk problemen kunnen stellen, hetgeen Aldus onvoldoende onderzocht is geweest. De door verzoeker thans bijgebrachte informatie dateert overigens van eind 2013 en begin 2014 en was aldus beschikbaar op het ogenblik van het nemen van  de bestreden beslissing op 19 september 2014.