Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 201.224 - 19-03-2018

Samenvatting

Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat verzoekster dit vonnis van 21 november 2013 bij haar aanvraag heeft gevoegd, en dat daarin het volgende vermeld wordt: “Uit de voorhanden zijnde stukken én tevens uit de herhaalde stellingname van verwerende partij, komt het de rechtbank duidelijk voor dat niet (meer) op ernstige wijze wordt betwist dat eisende partij effectief zwaar ziek is en in de absolute onmogelijkheid verkeert om het grondgebied te verlaten omwille van overmacht”. De verwerende partij kan worden gevolgd in het motief dat dit vonnis enkel betrekking heeft op het al dan niet verkrijgen van maatschappelijke dienstverlening. Er kan echter niet ontkend worden dat in dit vonnis ook wordt gesteld dat verzoekster door haar zware ziekte in de onmogelijkheid verkeert om het grondgebied te verlaten. Verzoekster heeft dit vonnis aangebracht in het kader van de buitengewone omstandigheden die zij aanvoert, dus de redenen waarom zij meent haar aanvraag niet in het buitenland te kunnen indienen. Het antwoord van de verwerende partij heeft enkel betrekking op de procedure waarbinnen dit vonnis werd geveld, met name het al dan niet verkrijgen van maatschappelijke dienstverlening. De verwerende partij vervolgt dat verzoekster de bepalingen van de vreemdelingenwet moet opvolgen en gevolg moet geven aan het haar gegeven bevel om het grondgebied te verlaten. De verwerende partij gaat met dit antwoord echter niet in op de in een vonnis vastgestelde onmogelijkheid voor verzoekster om het grondgebied te verlaten, terwijl dit werd aangevoerd als buitengewone omstandigheid.