Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 205.570 - 20-06-2018

Samenvatting

Uit het administratief dossier blijkt dat verzoeker op 18 juni 2013, op 18 februari 2014, op 3 juni 2015 en op 10 april 2017 werd veroordeeld voor diverse winkeldiefstallen. Het betrof de diefstal van een handtas, een sjaal, twee flessen whisky, een tros bananen en diverse verzorgingsproducten zoals scheermesjes, shampoo, conditioner, deodorant, tandpasta, zeep, bodymilk enz.
 
Hoewel verzoekers daden als laakbaar en verwerpelijk kunnen bestempeld worden, is de Raad in casu en rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, waaronder verzoekers problematiek waarvoor hij sinds juli 2014 wekelijks op medisch consult gaat en op regelmatige basis begeleidingsgesprekken heeft zoals blijkt uit het als bijlage aan het verzoekschrift gevoegde attest van Het Veerhuis-Siddartha vzw, van oordeel dat de door verzoeker gestelde daden niet kunnen worden gekwalificeerd als ernstig misdrijf in de zin van artikel 55/4, §1, c) van de Vreemdelingenwet en aldus niet in aanmerking kunnen worden genomen om, steunend op artikel 55/5/1, §2, 1° van deVreemdelingenwet, over te gaan tot intrekking van de aan verzoeker op 20 maart 2014 toegekende subsidiaire beschermingsstatus.
 
Uit het administratief dossier blijkt dat aan verzoeker de subsidiaire beschermingsstatus werd toegekend omdat er op dat moment in zijn regio van herkomst, Hassake in Syrië, sprake was van een reëel risico op het lijden van ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Uit niets blijkt dat de veiligheidssituatie in verzoekers regio van herkomst thans zodanig zou gewijzigd zijn dat deze bescherming niet langer nodig is. Dat in hoofde van verzoeker nog steeds een nood aan internationale bescherming aanwezig is blijkt overigens uit het in de bestreden beslissing krachtens artikel 57/6 eerste lid, 14° van de Vreemdelingenwet juncto artikel 55/5/1, § 3 van diezelfde wet verstrekte advies over de vraag of een verwijderingsmaatregel naar het land van herkomst in overeenstemming is met de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet. Immers, het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen adviseerde als volgt: “Het CGVS is van oordeel dat u noch direct of indirect mag worden teruggeleid naar Syrië. Een verwijderingsmaatregel is niet verenigbaar met de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet.” Dienvolgens wordt aan verzoeker de subsidiaire beschermingsstatus toegekend.