Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 195.228 - 20-11-2017

Samenvatting

Om de mate van willekeurig geweld te beoordelen, worden de volgende indicatoren in dat opzicht bijzonder relevant geacht: het aantal en de aard van de conflict gerelateerde incidenten, de intensiteit (ook in vergelijking met andere delen van het land), de frequentie of persistentie van deze incidenten, de locaties waar deze conflict gerelateerde incidenten plaatsvinden, de aard van de gebruikte methoden of wapens (“improvised explosive devices” (IEDs), artillerie, luchtbombardementen, zware wapens), de veiligheid op de verkeerswegen, wijdverspreide mensenrechtenschendingen, de doelwitten die de partijen in het conflict beogen, het aantal doden en gewonden, het aantal burgerslachtoffers, het feit of burgers al dan niet rechtsreeks worden geviseerd en de omstandigheden waarin zij het slachtoffer zijn geworden, het aantal slachtoffers onder de veiligheidsmachten, de mate waarin het geweld burgers dwingt om hun land of, in voorkomend geval, hun regio van herkomst te verlaten, de situatie van terugkeerders, het aantal vrijwillige terugkeren, de bewegingsvrijheid, de impact van het geweld op het leven van de burgers, de toegang tot basisdiensten en andere socio-economische indicatoren en het (on)vermogen van de overheid om de situatie in het land te beheersen en de burgers te beschermen, met inbegrip van minderheden.
 
Het aantal gewelddadige incidenten en het aantal slachtoffers worden vaak beschouwd in verhouding met het totale aantal inwoners in een gebied (proportioneel niveau van geweld/slachtoffers).
 
Er dient ook rekening te worden gehouden met het gestelde in het arrest “Elgafaji” waar het HvJ een onderscheid maakt tussen twee situaties:
 
- de situatie waar “er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op de in artikel 15, sub c, van de richtlijn bedoelde ernstige bedreiging zou lopen” (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 35; HvJ 30 januari 2014, C-285/12, Aboucar Diakité v. de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en staatlozen, § 30); en
 
- de situatie waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker en waarbij het HvJ heeft gepreciseerd dat “hoe meer de verzoeker eventueel het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, hoe lager de mate van willekeurig geweld zal zijn die vereist is opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming” (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 28).
 
a. In de eerste hypothese is de mate van het willekeurig geweld dermate hoog dat elke burger die zich op het grondgebied bevindt, erdoor wordt geraakt. Wanneer aldus wordt vastgesteld dat een burger afkomstig is uit dergelijk land of gebied, moet worden aangenomen dat hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon wanneer hij terugkeert naar het betrokken land of het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, zonder dat het nodig is om eveneens over te gaan tot een onderzoek naar andere persoonlijke omstandigheden.
 
b. De tweede hypothese betreft situaties waar er willekeurig geweld bestaat - dit is geweld dat de personen zonder onderscheid raakt, met name zonder dat zij specifiek worden geviseerd - maar waar de mate van het geweld niet dermate hoog is dat elke burger louter door zijn aanwezigheid in het betrokken land of het betrokken gebied een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. Het HvJ heeft geoordeeld dat in zulke situatie rekening moet worden gehouden met de eventuele persoonlijke omstandigheden van de verzoeker die in zijnen hoofde het risico, verbonden aan het willekeurig geweld, verhogen.
 
Het HvJ heeft de aard van de “persoonlijke omstandigheden”, die bij deze tweede hypothese in overweging kunnen worden genomen, niet gepreciseerd. Niettemin kunnen deze omstandigheden, in het licht van het beginsel van autonomie van begrippen, zoals bevestigd door het HvJ, alsook in het licht van de noodzaak aan een uitlegging die nuttig effect geeft aan de wet, niet van dezelfde aard zijn als de elementen die aan bod komen in het kader van een beoordeling van de vervolgingsvrees in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, of het reëel risico in de zin van artikel 48/4, § 2, sub a) en b) van de Vreemdelingenwet.
 
De persoonlijke omstandigheden van de verzoeker in de zin van artikel 48/4, § 2, c) zijn dus omstandigheden die tot gevolg hebben dat hij, in vergelijking met een ander persoon, een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld, en dit zelfs wanneer het geweld hem niet meer dan een ander persoon specifiek viseert.
 
Dit kan, bijvoorbeeld, het geval zijn wanneer een verhoogde kwetsbaarheid, een verscherpte lokale vatbaarheid of een precaire socio-economische situatie tot gevolg hebben dat een verzoeker een groter risico loopt dan andere burgers op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van het willekeurig geweld.
 
De vraag die rijst is of de verzoeker “het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden” door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld te Bagdad, rekening houdend met de mate van dit geweld.
 
Anders gezegd, kan hij persoonlijke omstandigheden inroepen die in zijn geval de ernst van de bedreiging die voortvloeit uit het willekeurig geweld te Bagdad dermate verhogen dat, – hoewel de mate van het geweld niet dermate hoog is dat elke burger louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon-, er niettemin moet worden aangenomen dat zulk reëel risico in zijnen hoofde bestaat?
 
(…)
 
Gelet op het geheel van de voormelde elementen, dient te worden besloten dat, hoewel de veiligheidssituatie in Bagdad complex, problematisch en ernstig is en dit afhankelijk van de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de asielzoeker aanleiding kan geven tot de toekenning van een internationale beschermingsstatus (cf. het document “Asielstatistieken 2016” waaruit blijkt dat het Commissariaat-generaal internationale bescherming verleent aan een groot aantal Iraakse asielzoekers), er in Bagdad actueel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurige geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat verzoeker louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico zou lopen om te worden blootgesteld aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon zoals bedoeld door artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet.