Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 198.310 - 22-01-2018

Samenvatting

Teruggrijpend naar de arresten Jia en Reyes, waarnaar ook de verwerende partij verwijst in de nota, moet worden benadrukt dat de hoedanigheid van “ten laste” komend familielid voortvloeit uit een feitelijke situatie, die wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat de descendent materieel wordt gesteund door de Unieburger die gebruik heeft gemaakt van zijn verkeersvrijheid of door diens echtgenoot (HvJ, C-1/05, 9 januari 2007, par. 36). Het komt verzoeker dus toe om het bestaan aan te tonen van een feitelijke situatie van materiële ondersteuning in het land van herkomst tot op het moment van de aanvraag. Daarbij moet niet worden aangetoond waarom er sprake is van afhankelijkheid noch waarom er een beroep wordt gedaan op materiële steun.
 
Het feit dat een Unieburger over een lange periode regelmatig een som geld betaalt aan die bloedverwant in neergaande lijn (descendent), die voor hem noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst, kan aantonen dat er sprake is van een situatie van reële afhankelijkheid van die bloedverwant ten opzichte van die burger, aldus het Hof van Justitie (HvJ, 16 januari 2014, C-432/12, par. 23).
 
Verder mag volgens het Hof in die omstandigheden van die descendent niet worden vereist dat hij aantoont tevergeefs te hebben getracht werk te vinden of steun voor zijn levensonderhoud van de autoriteiten van zijn land van herkomst te verkrijgen en/of anderszins te hebben getracht in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
 
De gemachtigde beperkt zich in de bestreden verblijfsweigering tot de enkele vaststelling dat de voorgelegde attesten niet in aanmerking kunnen worden genomen als afdoende bewijs van onvermogen omdat zij niets zeggen over andere mogelijke bronnen van inkomsten en onvoldoende relevant zijn. Daaruit besluit de gemachtigde dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond in het verleden ten laste te zijn geweest van zijn moeder.
 
Van verzoeker kan niet worden verwacht dat hij het negatieve bewijs levert van het feit dat hij in Suriname niet over een bepaalde uitkering of andere vormen van inkomsten zou genieten. Uit het arrest Reyes volgt dat dergelijk bewijs van onvermogen als ‘bijkomend’ moet worden beschouwd, in de praktijk niet makkelijk kan worden geleverd en het een verzoeker uiterst moeilijk kan maken om een verblijfsrecht te verkrijgen omdat het hem dwingt gecompliceerde stappen te ondernemen.
 
(…)
 
De Raad stelt vast dat in de bestreden verblijfsweigering geen uitspraak wordt gedaan over de bewijzen “van het overmaken van geld aan betrokkene in 2010 twv 890 euro, in 2011 twv 800 euro, in 2013 twv van 2586 + 711.5 euro, in 2015 twv 250 + 1091,50 euro”, waaruit blijkt dat verzoeker voor de betrokken periode van vijf jaar geld ontving van zijn moeder. De gemachtigde spreekt zich dus niet uit over de vraag of deze rekeninguittreksels zijn hoedanigheid van descendent “ten laste” aantonen, dit is een situatie van reële afhankelijkheid van verzoeker ten opzichte van zijn moeder die voortvloeit uit een feitelijke situatie van materiële ondersteuning in het land van herkomst tot op het moment van de aanvraag. Verzoeker kan in die zin worden gevolgd waar hij stelt dat de gemachtigde geen opmerkingen heeft gemaakt over het “ten laste” zijn van verzoeker.
 
(…)
 
Aldus blijkt uit de bestreden verblijfsweigering dat de gemachtigde enkel uitspraak doet over het bewijs van onvermogen van verzoeker, hetgeen niet makkelijk geleverd kan worden. Dit motief volstaat op zich evenwel niet om de bestreden verblijfsweigering te schragen zonder dat uit de bestreden verblijfsweigering noch uit het administratief dossier blijkt dat de gemachtigde eerst is nagegaan of de voorgelegde rekeninguittreksels, waaruit blijkt dat verzoeker tijdens een periode van vijf jaar geld ontving van zijn moeder, een situatie van reële afhankelijkheid, die voortvloeit uit een feitelijke situatie van materiële ondersteuning in het land van herkomst tot op het moment van de aanvraag, aantonen.