Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 188.829 - 23-06-2017

Samenvatting

De volgende prejudiciële vraag wordt gesteld aan het Grondwettelijk Hof:
 
“Schendt artikel 39/82, §1 en § 4, 2e lid van de Wet van 15 december betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, in de mate dat een vordering tot schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid enkel zou kunnen ingediend worden door vreemdelingen die het voorwerp uitmaken van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel, waarvan de tenuitvoerlegging imminent is, en niet door vreemdelingen die het voorwerp uitmaken van een andere akte van een administratieve overheid vatbaar voor vernietiging op grond van artikel 39/2, §2 van de Vreemdelingenwet?”