Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 205.859 - 25-06-2018

Samenvatting

De verwerende partij werpt op dat geen rekening diende te worden gehouden met het schrijven van de raadsvrouw van verzoeker van 1 november 2017 omdat dit schrijven dateert van na het nemen van de bestreden beslissing. Dit betoog kan niet overtuigen. Het bestuur nodigt verzoeker in het schrijven van 2 oktober 2017 uit om “zich binnen de maand na betekening aan te bieden bij (…) (de gemeente) om bewijzen van zijn aanwezigheid in België gedurende het laatste jaar voor te leggen”. Het komt de Raad onzorgvuldig voor om verzoeker een termijn van een maand toe te kennen om de nodige documenten voor te leggen, een beslissing te nemen vooraleer deze termijn is verstreken en geen rekening te houden met de stukken die nog voor het verstrijken van de termijn van één maand werden overgemaakt.
 
Het gegeven dat verzoeker al bij een e-mailbericht van 9 oktober 2017 alvast enkele stukken overmaakte, of dat hij een aanvraag heeft ingediend en zodoende diende te weten welke stukken hij diende over te maken of dat hij eerder al werd uitgenodigd om de nodige stukken over te maken, doet hieraan geen afbreuk. Het komt de verwerende partij toe om de termijn, die zij de vreemdeling toekent om stukken over te maken, te respecteren. Het gegeven dat verzoeker nog stukken heeft overgemaakt nadat hij al wist dat er een beslissing werd genomen, doet evenmin afbreuk aan het voorgaande. Hierbij wordt er tevens op gewezen dat verzoeker de verwerende partij verzocht heeft om de bestreden beslissing, die alvast werd genomen voor het verstrijken van de toegekende termijn, in te trekken, zodat het verzoeker niet kwalijk kan worden genomen nog stukken te hebben overgemaakt binnen de hem toegekende termijn (weliswaar nadat de bestreden beslissing werd genomen).
 
De verwerende partij werpt op dat het verzoeker toekwam om “zo spoedig als mogelijk” de nodige bewijzen voor te leggen. Dit kan evenwel niet worden gelezen in het schrijven van 2 oktober 2017 van de verwerende partij, waarin verzoeker uitdrukkelijk werd verzocht om “zich binnen de maand na betekening aan te bieden bij (…) (de gemeente) om bewijzen van zijn aanwezigheid in België gedurende het laatste jaar voor te leggen”.
 
Nu geen rekening werd gehouden met de documenten die verzoeker per e-mailbericht van 1 november 2017 heeft overgemaakt, kan de verwerende partij niet ernstig volhouden dat “(d)e gemachtigde van de Staatssecretaris handelde (…) na grondig onderzoek van alle door verzoekende partij overgelegde documenten”.
 
Het eerste middel is in de aangegeven mate gegrond. Dit volstaat voor de vernietiging van de eerste bestreden beslissing.