Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 181.327 - 26-01-2017

Samenvatting

De verzoekster betwist deze redengeving en voert aan dat automatisch moet worden aangenomen dat zij in haar land van herkomst ten laste was van haar vader nu zij op het ogenblik van haar aankomst in België nog geen 21 jaar was.
 
Dit gegeven wordt door de verweerder niet betwist en de Raad stelt vast dat uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de verzoekster inderdaad nog geen 21 jaar was op het moment van haar binnenkomst in België. Zij werd immers op 20 december 2007 in het bezit gesteld van een verblijfsrecht als studente en was op dat moment ongeveer 19 jaar en 2 maanden oud. Zodoende blijkt en staat het buiten betwisting dat de verzoekster haar land van herkomst verliet toen zij nog geen 21 jaar oud was.
 
De bepalingen van artikel 40bis, §2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet zijn voorts duidelijk in die zin dat de bloedverwant in neergaande lijn beneden de 21 jaar niet “ten laste” hoeft te zijn en dus ook niet aan moet tonen “ten laste” te zijn van de burger van de Unie. Artikel 40bis, §2, eerste lid van de vreemdelingenwet heeft het immers duidelijk over “de bloedverwanten in neergaande lijn (…) beneden de leeftijd van eenentwintig jaar of die te hunnen laste zijn”. Uit het gehanteerde nevenschikkend voegwoord “of” blijkt duidelijk dat het niet om cumulatieve voorwaarden gaat, maar om een limitatieve opsomming: het gaat enerzijds om bloederwanten in neerdalende lijn beneden de leeftijd van 21 jaar en anderzijds om bloedverwanten in neerdalende lijn die ten laste zijn van de referentiepersoon. Hieruit volgt dat voor de bloedverwanten in neergaande de voorwaarde van het “ten laste zijn” niet geldt indien zij minder dan 21 jaar oud zijn.
 
De Raad stelt evenwel vast dat de gemachtigde in de bestreden beslissing het volgende stelt: “Betrokkene was reeds ouder dan 18 jaar op het moment van aankomst in ons land, vandaar dat niet automatisch kan worden aangenomen dat zij voorafgaandelijk aan de komst naar België nog ten Iaste was van haar vader.” Hiermee geeft de gemachtigde in wezen aan dat er automatisch van uit wordt gegaan dat een descendent “ten laste” is in het land van herkomst indien deze op het moment van de aankomst in België minder dan 18 jaar was, doch dat dit automatisme voor de verzoekster niet geldt omdat zij bij haar aankomst reeds ouder was dan 18 jaar.
 
De aldus door de gemachtigde gehanteerde leeftijdsgrens van 18 lijkt in casu dan ook louter arbitrair te zijn vooropgesteld, minstens blijkt uit de motieven van de bestreden beslissing geenszins wat de juridische basis van deze leeftijdsgrens zou zijn. Ook in de nota met opmerkingen wordt geen enkele rechtsregel naar voor geschoven waaruit zou kunnen blijken dat de leeftijd van 18 jaar in casu relevant is om te beoordelen of moet worden aangetoond dat de descendent “ten laste” was van de Belgische referentiepersoon op het moment van de aankomst in België. Deze redengeving vindt alleszins geen steun in artikel 40bis, §2, 3° van de vreemdelingenwet, dat in casu van toepassing is. Deze bepaling voorziet immers een leeftijdsgrens van 21 jaar, en niet van 18 jaar, als relevant criterium inzake de bijkomende voorwaarde dat de bloederwant in neergaande lijn moet aantonen “ten laste” te zijn van de referentiepersoon.
 
Hoewel de verweerder op zich kan worden gevolgd in zijn verweer dat het niet kennelijk onredelijk is om inzake de voorwaarde van het “ten laste zijn” te vereisen dat aangetoond wordt dat de bloedverwant in neergaande lijn in het land van herkomst en voorafgaand aan de komst naar België ten laste is van de referentiepersoon, dient er op te worden gewezen dat deze voorwaarde van “ten laste zijn” zoals bedoeld in artikel 40bis, §2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet niet geldt voor bloedverwanten in neergaande lijn beneden de 21 jaar. Bij de redengeving dat niet automatisch kan worden aangenomen dat de verzoekster voorafgaandelijk aan de komst naar België ten laste was van haar vader omdat zij op dat moment reeds ouder was dan 18 jaar, heeft de gemachtigde dan ook getoetst aan een criterium dat in casu niet is voorzien en niet relevant is. De beslissing om de verzoekster het verblijfsrecht als familielid van een burger van de Unie te weigeren om de enkele reden dat niet is aangetoond dat zij in haar land van herkomst en voorafgaand aan de aankomst in België ten laste was van haar vader, steunt dan ook op de gebrekkig onderzoek waar wordt gesteld dat deze situatie van ten laste zijn in het land van herkomst niet automatisch kan worden aangenomen omdat de verzoekster voorafgaand aan haar komst naar België ouder was dan 18 jaar.
 
Dit onzorgvuldig handelen vitieert de bestreden beslissing daar in deze beslissing op geen enkele manier wordt onderzocht of de door de verzoekster - die op de datum van de aanvraag wel ouder was dan 21 jaar - voorgelegde documenten aantonen dat zij op het moment van de aanvraag ten laste was van haar vader. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de Raad als annulatierechter enkel een wettigheidstoezicht uitoefent zodat hij niet in de plaats van de bevoegde overheid vermag te oordelen of de voorgelegde documenten al dan niet voldoende aantonen dat de verzoekster op het moment van de aanvraag ten laste was van haar Belgische vader.