Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 203.054 - 26-04-2018

Samenvatting

Verzoekster haalt heden in een aanvullende nota nieuwe elementen aan met betrekking tot haar persoonlijke situatie, met name dat zij door haar feitelijke scheiding en aanstaande echtscheiding een alleenstaande vrouw met de kinderen ten laste is. Zij legt daartoe een verzoekschrift voor waarin de echtscheiding wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 3 van het Burgerlijk Wetboek. Hierin wordt vermeld dat de echtgenoot van verzoekster de echtelijke woonst heeft verlaten in oktober 2017, dat de echtgenoot de intentie heeft om België te verlaten aangezien hij een negatieve beslissing kreeg van de commissaris-generaal, dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is, dat verzoekster parttime werkt  via dienstencheques en dat haar echtgenoot een gezonde man is die weigert te werken. Verzoekster legt tevens een dagstelling voor waaruit blijkt dat een zitting bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout werd vastgesteld op 26 maart 2018.
 
Verzoekster houdt voor dat zij als alleenstaande vrouw onmogelijk kan terugkeren naar haar land van herkomst, met name Irak, Bagdad. Zij zal in Irak als gescheiden vrouw door haar familie, door de gemeenschap en door de mannelijke bevolking niet geaccepteerd worden. Haar moeder heeft haar al laten weten dat zij niet kan terugkeren bij haar en dat zij bij haar man moet blijven. Zij riskeert in Irak te worden gescheiden van haar kinderen. Haar scheiding wordt niet geaccepteerd door haar familie en niet door haar schoonfamilie.
 
Ter ondersteuning verwijst naar verzoekster naar een bijdrage van Vluchtelingenwerk Vlaanderen, “De vrouw in de Belgische asielprocedure”, waarin kan worden gelezen: “Uit de geanalyseerde landeninformatie blijkt dat bij de beoordeling van asielaanvragen van vrouwen uit Irak specifiek aandacht moet uitgaan naar de volgende groepen omdat ze een verhoogd risico lopen op vervolging: (1) vrouwen die het risico lopen om slachtoffer te worden van seksueel en gendergerateerd geweld; (…) (3) vrouwen die het risico lopen om slachtoffer te worden van eerwraak.”
 
Verzoekster verwijst tevens naar het besluit van de Nederlandse Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2015 waarin kan worden gelezen dat alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Irak worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep. Een Iraakse vrouw wordt als alleenstaande beschouwd als zij (i) in Irak geen echtgenoot (meer) heeft met wie zij kan gaan samenleven; en (ii) zij bij terugkeer naar Irak niet meer naar het ouderlijke gezin kan omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is. De Nederlandse Immigratie- en naturalisatiedienst merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken als (i) de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of (ii) de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen. Een uitzondering op de regel dat een alleenstaande vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het  evident is dat bescherming op grond van haar alleenstaande status niet nodig is.
 
Door haar huwelijk is verzoekster deel gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin, zodat de gezinsband met haar ouders als verbroken moet worden beschouwd. De vraag stelt zich vervolgens of verzoekster nog kan rekenen op de bescherming van haar schoonfamilie dan wel alsnog kan terugkeren naar haar eigen familie.
 
Uit de gegevens waarover de Raad beschikt, blijkt dat verzoekster en haar echtgenoot niet langer samenwonen op hetzelfde adres. Het wordt niet betwist dat haar echtgenoot de echtelijke woonst heeft verlaten en dat verzoekster heden een feitelijk alleenstaande vrouw is. Verder blijkt afdoende dat verzoekster op eigen initiatief een vordering tot echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting van het huwelijk heeft ingeleid.
 
Hiermee staat genoegzaam vast verzoekster bij terugkeer naar Irak geen echtgenoot meer zal hebben met wie zij kan gaan samenleven. Daar verzoekster heden feitelijk gescheiden leeft van haar echtgenoot, op zelfstandige wijze in haar behoeften en deze van haar kinderen voorziet en verder zelf de formele echtscheiding in gang heeft gezet, ziet de Raad geen reden om te twijfelen aan verzoeksters verklaring dat zij niet langer wordt geaccepteerd door haar schoonfamilie.
 
Om dezelfde redenen en gelet op de verslechterde situatie voor alleenstaande vrouwen in Irak, zoals blijkt uit de landeninformatie hieronder besproken, ziet de Raad evenmin een reden om te twijfelen aan verzoekster verklaring dat zij ook niet meer wordt geaccepteerd door haar familie. Zij maakt daarmee aannemelijk dat de band met haar ouders en eigen familie niet meer kan worden hersteld en dat zij niet meer kan terugkeren naar het ouderlijk gezin in Irak, Bagdad.
 
Gelet op bovenstaande, dient verzoekster dan ook als een alleenstaande Iraakse vrouw te worden beschouwd die niet meer kan rekenen op de ondersteuning en bescherming van haar schoonfamilie of haar eigen familie.
 
Verder stelt de Raad vast verzoekster een soennitische moslima is, afkomstig uit Bagdad.