Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 186.163 - 27-04-2017

Samenvatting

Uit de bestreden beslissingen blijkt dat de verwerende partij de toepassing van artikel 9 van de Vreemdelingenwet heeft beoordeeld onder meer in het licht van artikel 3 van het EVRM. Hierbij moetworden opgemerkt dat derhalve uit de bestreden beslissingen niet blijkt dat de verwerende partij in twijfel heeft getrokken dat verzoekers vallen onder het toepassingsgebied van het EVRM, zoals bepaald in artikel 1 van dit Verdrag. Ook uit de verweernota blijkt zulks niet
(...)
De Raad stelt vast dat verzoekers in hun aanvraag tot het verkrijgen van een visum en de aanvullingen hierop te kennen gaven dat in Turkije de Iraakse vluchtelingen zich in bijzonder precaire omstandigheden bevinden, dat zij zich in een soort de facto vluchtelingenkamp bevinden waar ze er met moeite in slagen voldoende voedsel en onderdak te vinden, dat eerste verzoeker lijdt aan een nierziekte en regelmatig op controle moet wat in Turkije onmogelijk is en waar hij niet de nodige  toegang heeft tot gezondheidszorg, dat eerste verzoekende partij rugklachten heeft en een operatie nodig heeft die zij in Turkije niet kan krijgen en dat zij in onmenselijke omstandigheden leven die niet stroken met artikel 3 van het EVRM. Zij wezen erop dat de familie nauwelijks in staat is te overleven, dat zij geen eigen inkomen hebben en volledig afhankelijk zijn van de hulp die ze krijgen van anderen, doch dat deze niet volstaat, dat Turkije moeilijkheden heeft om de toestroom van vluchtelingen uit Irak en Syrië op te vangen en hen niet de nodige bescherming en humanitaire voorzieningen kan bieden. Zij haalden ook aan dat het onzeker is of Turkije de vluchtelingen zal blijven opvangen en hen niet zal terugsturen alsook dat zij in Turkije geen bescherming krijgen als yezidi’s uit Irak noch de hieraan verbonden socio-economische rechten. Ten slotte haalden zij nog aan dat zij verblijven in Sirnak, een stad in het Zuid- Oosten van Turkije dichtbij de grens met Irak en de grens met Syrië, waar de veiligheidssituatie erg precair is als gevolg van de strijd tussen de Koerdische Arbeiderspartij en de Turkse gewapende troepen en de evolutie van het conflict in Syrië.
 
Verzoekers hebben in hun aanvraag en aanvullingen aldus aangevoerd dat zij als Iraakse vluchtelingen in de grensregio in Turkije in bijzonder precaire omstandigheden leven omwille van de situatie in het de facto vluchtelingenkamp, waarbij ook werd gewezen op de moeilijkheden voor Turkije om de toestroom aan vluchtelingen op te vangen, de situatie van yezidi in Irak waarbij zij melding maakten van vervolging en mensenrechtenschendingen, de gezondheidssituatie van de eerste verzoeker en verzoekster en hun problemen inzake toegang tot de Turkse gezondheidszorg en de precaire veiligheidssituatie in de grensstreek van Turkije.
 
Betreffende de veiligheidssituatie in de grensregio in Turkije, motiveert de verwerende partij, in het licht van artikel 3 van het EVRM, dat niet kan worden ontkend dat de binnenlandse politieke situatie in de laatste maanden minder stabiel is geworden en dat er een weerslag is van de gewapende conflicten in Syrië en Irak op de Turkse regio’s die grenzen aan voornoemde landen, doch dat het niet zo is dat verzoekers omwille van het feit dat zij in een dergelijke Turkse regio door de Turkse autoriteiten worden opgevangen artikel 3 van het EVRM kunnen inroepen, dat de problematiek van de Turkse grensregio's en de binnenlandse politieke Turkse problemen van toepassing zijn op iedereen woonachtig in de regio's respectievelijk het Turkse grondgebied en het aldus gaat om een algemene situatie, niet om een constellatie waarin betrokkene specifiek wordt geviseerd (en onmenselijk of vernederend wordt behandeld) door de Turkse autoriteiten.
 
Betreffende de precaire omstandigheden in het vluchtelingenkamp in Turkije, motiveert de verwerende partij dat de beschreven situatie te weinig humanitaire elementen bevat die een uitzonderlijke afgifte  van een visum type D op grond van de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet zouden kunnen rechtvaardigen, alsook, in het licht van artikel 3 van het EVRM, dat verzoekers werden geregistreerd door de Turkse autoriteiten en dezelfde rechten en plichten hebben als ieder ander die zich in een gelijkaardige situatie bevindt.
 
De Raad stelt vast dat, gelet op de argumentatie van verzoekers in hun aanvraag en aanvullingen, de motivering in de bestreden beslissingen niet afdoende is, nu de verwerende partij voorhoudt dat er onvoldoende humanitaire elementen voorhanden zijn omdat artikel 3 van het EVRM niet van  toepassing wordt geacht enkel en alleen omdat het een algemene veiligheidssituatie betreft en verzoekers dezelfde rechten en plichten hebben als ieder ander die zich in een gelijkaardige situatie bevindt.
 
Immers stelt de verwerende partij dat het gaat om een algemene veiligheidssituatie en dat verzoekers geregistreerd zijn en dezelfde rechten en plichten hebben als ieder ander die zich in een gelijkaardige situatie bevindt, doch laat zij na te onderzoeken of deze ‘gelijkaardige situatie’ valt onder de  toepassing van artikel 3 van het EVRM. Het gaat om een situatie waarbij de verzoekers, als Iraakse yezidi met gezondheidsproblemen in een de facto vluchtelingenkamp aan de grens in Turkije in precaire omstandigheden overleven waarbij bovendien niet ontkend wordt dat de binnenlandse politieke situatie in Turkije minder stabiel is en dat er een weerslag is van de gewapende conflicten in Syrië en Irak. In zoverre de verwerende partij zou menen dat deze situatie niet kan vallen onder artikel 3 van het EVRM daar verzoekers werden geregistreerd door de Turkse autoriteiten, waarbij verzoekers ontkennen dat dit het geval is en er nogmaals op wijzen dat zij in een de facto vluchtelingenkamp wonen, stelt de Raad vast dat uit de stukken van het administratief dossier (documenten betreffende de visumaanvragen op 12 november 2014 overgemaakt door ‘AMBABEL – Ankara’ – ‘Commentaire libre’) blijkt dat verzoekers beschikken over een kaart voor vluchtelingen afgeleverd door de Turkse politie (“une carte de refugies délivré par la police turque”), doch blijkt niet uit het administratief dossier welke rechten en plichten verbonden zijn aan het beschikken over een dergelijke kaart. In de bestreden beslissingen wordt geenszins weerlegd dat de verzoekers in een niet officieel, de facto vluchtelingenkamp verblijven.
 
In zoverre betreffende de precaire levensomstandigheden in het vluchtelingenkamp en betreffende het verblijven in een vluchtelingenkamp in Zuidoost-Turkije in de grensregio met Irak en Syrië, in de bestreden beslissingen wordt gemotiveerd dat deze situatie te weinig humanitaire elementen bevat die een uitzonderlijke afgifte van een visum D op grond van de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet zouden kunnen rechtvaardigen, wijst de Raad erop dat ook deze motivering niet afdoende is, daar geenszins wordt gemotiveerd waarom deze elementen als “te weinig” worden beschouwd. De Raad erkent dat de verwerende partij in het kader van de beoordeling van een aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt, doch wijst erop dat zij de rechtsonderhorige – in casu de aanvrager – wel op afdoende wijze dient te verduidelijken hoe zij deze appreciatiebevoegdheid aanwendt en waarom diens argumenten geen aanleiding kunnen geven tot de toekenning van een verblijfsmachtiging.
 
In het licht van de discretionaire bevoegdheid waarover zij beschikt in het kader van een beoordeling van een aanvraag op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet, diende de verwerende partij aldus
toe te lichten waarom de door de verzoekers aangevoerde persoonlijke situatie niet voldoende humanitaire elementen bevat. In zoverre de verwerende partij meent dat zij het “te weinig”-karakter van de humanitaire elementen heeft beoordeeld in het licht van artikel 3 van het EVRM, stelt de Raad vast dat ook deze motieven niet afdoende zijn daar geenszins werd onderzocht of de specifieke situatie waarin verzoekers verkeren, valt onder de toepassing van artikel 3 van het EVRM. De loutere vaststelling dat men dezelfde rechten en plichten heeft als eenieder ander in een gelijkaardige situatie, sluit de toepassing van artikel 3 van het EVRM niet uit.
 
De motivering dat verzoekers in het bijzijn van dichte familie in Turkije verblijven en dus niet  geïsoleerd leven en personen hebben die voor hen kunnen zorgen, doet aan voorgaande vaststellingen geen afbreuk. Immers hebben deze personen omwille van het zich bevinden in dezelfde specifieke situatie, waarbij verschillende familieleden bovendien gewag hebben gemaakt van medische problemen, eveneens een visumaanvraag ingediend.