Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 192.593 - 27-09-2017

Samenvatting

De verzoekster meent dat de verweerder verkeerdelijk in de bestreden beslissing stelt dat zij diende aan te tonen dat zij voorafgaand aan de huidige aanvraag en reeds van in het land van herkomst ten laste moest zijn van haar Belgische moeder. Hoewel de verzoekster kan worden bijgetreden waar zij betoogt dat artikel 40bis, § 2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet niet uitdrukkelijk vermeldt dat de derdelander reeds ten laste diende te zijn van de referentiepersoon in het land van herkomst of origine, wijst de Raad er op dat de Raad van State reeds heeft bevestigd dat er voor de bloedverwant in neerdalende lijn van een Belg geenszins een voorwaarde wordt toegevoegd aan de artikelen 40bis en 40ter van de vreemdelingenwet door te vereisen dat aangetoond wordt dat de familielid-derdelander reeds in diens land van nationaliteit of herkomst afhankelijk was van de materiële ondersteuning van de referentiepersoon (RvS 12 november 2013, nr. 225.447). De Raad wijst er dienaangaande tevens op dat artikel 40bis, § 2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet op zich voldoende duidelijk is in die zin dat uitdrukkelijk is bepaald dat bloedverwanten in neerdalende lijn slechts als een familielid van de burger van de Unie in aanmerking komen indien deze ofwel jonger zijn dan 21 jaar ofwel ten laste zijn van de burger van de Unie én zij deze burger “begeleiden of zich bij hen voegen”. Aangezien de wettelijke voorwaarde van het ‘ten laste’ zijn van de Unieburger onlosmakelijk wordt verbonden aan het ‘begeleiden van’ of het ‘zich bijvoegen bij’ deze Unieburger, vloeit reeds uit het bepaalde in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet voort dat het ten laste zijn dient te worden beoordeeld op het moment dat de derdelander zich naar België begeeft om er zijn Belgische (groot)ouder te vervoegen of wanneer deze zich samen met de Belgische (groot)ouder naar België begeeft om zich hier te vestigen. Aan de voornoemde wettelijke bepaling(en) wordt dan ook geenszins een voorwaarde toegevoegd door te vereisen dat aangetoond wordt dat de afhankelijkheidsband bestond van in het land van herkomst en voorafgaand aan de komst naar België.
 
Deze zienswijze wordt bijkomend ondersteund door de parlementaire voorbereiding. Immers wordt in de memorie van toelichting verwezen naar artikel 2, tweede alinea, c van de richtlijn 90/364/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende het verblijfsrecht, later omgezet in de richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Burgerschapsrichtlijn) (Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer, 2006-2007, nr. 2845/001, 41). Bijgevolg kan ook worden verwezen naar de interpretatie van het begrip ‘ten laste’ door de Grote Kamer van het Hof van Justitie in de arrest Jia  en Reyes (HvJ C-1/05, Yunying Jia/Migrationsverket, 9 januari 2007, § 43, bevestigd in HvJ C-423/12, Flora May Reyes/Migrationsverket, 16 januari 2014), arresten waarnaar ook de verzoekster zelf verwijst, alwaar uitdrukkelijk werd gesteld dat onder 'te hunnen laste' zijn moet worden verstaan dat het familielid van een gemeenschapsonderdaan die in een andere lidstaat is gevestigd de materiële ondersteuning nodig heeft van deze onderdaan of zijn echtgenoot teneinde in zijn basisbehoeften te voorzien in de lidstaat van oorsprong of van herkomst van dit familielid op het moment dat hij verzoekt om hereniging met die onderdaan. De voorwaarde opgenomen in artikel 40bis, § 2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet moet bijgevolg mede worden begrepen in het licht van deze rechtspraak, zodat dit meebrengt dat het 'ten laste zijn' inhoudt dat de verzoekster ten laste was van de referentiepersoon in het land van herkomst vooraleer zij naar België kwam.