Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 210.253 - 27-09-2018

Samenvatting

De Raad stelt vast dat in het medisch advies van 23 januari 2018, waarnaar verwezen wordt in de bestreden beslissing en werd toegevoegd aan de bestreden beslissing, gesteld wordt door de arts-adviseur dat zij het advies formuleerde op basis van de op 19 januari 2018 verkregen informatie en zonder persoonlijk onderzoek van de verzoekende partij en naar aanleiding van een vraag van de verwerende partij voor evaluatie van het medische dossier voorgelegd door de verzoekende partij in het kader van haar aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet van 28 juli 2017. Betreffende de mogelijkheid tot reizen wordt in het medisch advies gesteld dat de aandoeningen, zoals omschreven in de bij de aanvraag gevoegde medische stukken, geen medische contra-indicatie vormen om te reizen waarbij verwezen wordt naar “Tijdschrift praktijkondersteuning: reizigersadvies in de huisartsenpraktijk”. De arts-adviseur sluit het advies af met de opmerking dat een individueel onderzoek van de verzoekende partij tot een ander advies zou kunnen leiden. […] Met andere woorden stelt de arts-adviseur dat hoewel louter uit de voorgelegde stukken niet kan blijken dat de aandoeningen van de verzoekende partij een contra-indicatie vormen om te reizen, een persoonlijk medisch onderzoek van de verzoekende partij tot een ander besluit zou kunnen leiden.
 
Uit het medisch advies blijkt aldus hoogstens dat de door de verzoekende partij voorgelegde medische attesten niet aantonen dat de aandoeningen waaraan zij lijdt een contra-indicatie vormen om te reizen, doch niet – gelet op de opmerking van de arts-adviseur dat een individueel onderzoek tot een ander advies zou kunnen leiden – dat de verzoekende partij vanuit medisch oogpunt wel in staat is om tijdelijk terug te keren naar haar land van herkomst om daar de aanvraag via de geëigende procedure in te dienen.
 
De verzoekende partij kan gevolgd worden dat de motivering van de bestreden beslissing waar gesteld wordt dat zij “vanuit medisch oogpunt wel in staat is om tijdelijk terug te keren naar haar land van herkomst om daar de aanvraag via de geëigende procedure in te dienen” indruist tegen de stukken van het administratief dossier, meer bepaald het medisch advies van 23 januari 2018 waarnaar in de bestreden beslissing wordt verwezen om voormeld motief te staven en waarin de arts-adviseur zelf een uitdrukkelijk voorbehoud heeft gesteld.
 
Daargelaten de vraag of de verwerende partij op kennelijk redelijke wijze kon vaststellen dat de aangehaalde medische problematiek niet als buitengewone omstandigheid kan worden aangenomen, kan de Raad enkel vaststellen dat de motieven die geleid hebben tot deze conclusie – met name dat uit het medisch advies blijkt dat de verzoekende partij ”vanuit medisch oogpunt wel in staat is om tijdelijk terug te keren naar haar land van herkomst om daar de aanvraag via de geëigende procedure in te dienen” – niet deugdelijk zijn.
 
De vaststelling dat de bewijslast in het kader van een aanvraag op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet op de aanvrager rust zodat het aan de verzoekende partij of desgevallend de behandelende arts toekomt om aan de hand van concrete elementen aannemelijk te maken om welke reden het vanuit medisch standpunt onmogelijk zou zijn om momenteel terug te keren naar het land van herkomst, doet aan voormelde vaststellingen geen afbreuk. Immers wordt in de bestreden beslissing niet gemotiveerd, onder verwijzing naar het medisch advies, dat de verzoekende partij niet aantoonde met de door haar aangereikte medische attesten dat er een contra-indicatie bestaat om te reizen zodat zij geen buitengewone omstandigheid aannemelijk maakt. In de bestreden beslissing wordt daarentegen gemotiveerd dat uit het medisch advies blijkt dat de verzoekende partij vanuit medisch oogpunt wel in staat is om tijdelijk terug te keren naar haar herkomstland. Een dergelijke conclusie kan echter – in tegenstelling tot wat gesteld wordt in de bestreden beslissing – niet afgeleid worden uit het medisch advies daar gesteld wordt dat het advies geformuleerd werd op grond van de verkregen medische informatie maar een individueel medisch onderzoek tot een ander advies zou kunnen leiden. Uit het medisch advies van 23 januari 2018 kan dus niet op eenduidige wijze afgeleid worden dat de verzoekende partij vanuit medisch oogpunt in staat is om tijdelijk terug te keren naar het herkomstland, doch enkel dat op grond van de door de verzoekende partij aangereikte informatie en de informatie waarover de arts-adviseur beschikt niet blijkt dat de aandoeningen waaraan de verzoekende partij lijdt een medische contra-indicatie vormen om te reizen. Met andere woorden zou het op grond van een individueel onderzoek van de verzoekende partij mogelijk zijn dat men niet langer vasthoudt aan het advies waarin onder meer gesteld wordt dat de aandoeningen van de verzoekende partij geen medische contra-indicatie vormen om te reizen.