Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 195.919 - 30-11-2017

Samenvatting

Verzoekers stellen in hun verzoekschrift dat zij naar aanleiding van hun verblijfsaanvraag conform artikel 9bis van de Vreemdelingenwet uitdrukkelijk hebben opgeworpen dat zij van oordeel waren vrijgesteld te zijn van het betalen van de conform artikel 1/1 van de Vreemdelingenwet opgelegde retributie, waarbij zij tevens voormelde beslissing van het Bureau voor Rechtsbijstand in de Rechtbank van Eerste Aanleg bij hun aanvraag hebben gevoegd. Verweerder heeft in casu nagelaten een administratief dossier neer te leggen en heeft evenmin een nota met opmerkingen ingediend. In dergelijk geval dienen de door verzoekers in hun verzoekschrift aangehaalde feiten als bewezen te worden geacht, zodat de Raad ervan uitgaat dat verweerder op de hoogte was van de door het Bureau voor Rechtsbijstand in de Rechtbank van Eerste Aanleg toegekende rechtsbijstand. Hierbij herhaalt de Raad dat in voormelde beslissing – die tevens bij het verzoekschrift werd gevoegd – “voor recht [wordt gezegd] dat deze procedure voor verzoekers kosteloos zal zijn”. Conform artikel 688 eerste lid en tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, staat tegen beslissingen inzake de rechtsbijstand enkel een mogelijkheid tot hoger beroep open, enerzijds voor verzoekers en anderzijds voor de procureur-generaal bij het Hof van Beroep, dewelke dergelijke beslissingen in hoger beroep naar het Hof van Cassatie kan verwijzen. De Raad beschikt niet over enige indicatie dat in casu hoger beroep werd ingesteld, zodat deze beslissing aldus definitief in het rechtsverkeer aanwezig is. Louter ter informatie wijst de Raad bovendien op een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 26 april 2018, waarin werd vastgesteld dat de luidens artikel 1/1 van de Vreemdelingenwet verschuldigde retributie voor het indienen van een verblijfsaanvraag conform artikel 9bis van de Vreemdelingenwet kan worden beschouwd als een handeling, waarvoor rechtsbijstand in de zin van artikel 664 van het Gerechtelijk Wetboek kan worden verleend, daar artikel 665, 6° van het Gerechtelijk Wetboek voorziet dat rechtsbijstand kan worden verleend voor alle buitengerechtelijke procedures die opgelegd zijn bij een wet of door de rechter. Hierbij wordt erop gewezen dat luidens artikel 668 van het Gerechtelijke Wetboek rechtsbijstand kan worden verleend aan alle vreemdelingen, in de procedures waarin is voorzien bij de Vreemdelingenwet. Het Hof van Beroep concludeert dat “een verblijfsaanvraag op grond van artikel 9bis Vreemdelingenwet een eerste stap [is] in de procedure tot het verkrijgen van een verblijfsrecht zoals voorzien in de Vreemdelingenwet en [dus] valt onder art. 668 van het Gerechtelijk Wetboek”. (Antwerpen, 26 april 2017, nr. 3967)