Rechtbank van eerste aanleg Brugge - 15/956/A - 2-03-2016

Samenvatting

De rechtbank stelt in casu op grond van de bijgebrachte stukken, van de verstrekte mondelinge toelichtingen ter zitting en van gewichtige en overeenstemmende vermoedens vast dat er een reële (intentie tot het vormen van een) levensgemeenschap bestaat tussen eisers.
 
Er kan dus niet gesproken worden van een schijn-wettelijke samenwoning ook al zouden verblijfsrechtelijke motieven (voor mevrouw Y) mede een rol kunnen hebben gespeeld. Het is ongetwijfeld zo dat door het aangaan van een wettelijke samenwoning mevrouw Y op Belgisch grondgebied zal kunnen blijven en op termijn een geldige verblijfstitel voor België ( en bij uitbreiding voor de hele Schengenzone) zal kunnen aanvragen, maar dit gegeven is onvoldoende om te besluiten dat de bedoeling van mevrouw Y manifest enkel gericht is op het verkrijgen van een verblijfsrechtelijke voordeel.
 
Nu niet blijkt dat (één van) de kandidaat-wettelijk samenwonenden met het aangaan van een wettelijke samenwoning uitsluitend beoogt een verblijfsrechtelijk voordeel te bekomen, dient de rechtbank niet verder in te gaan op de andere door de partijen opgeworpen argumenten nu dit gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 1476bis Burgerlijk Wetboek niet tot een andere beslissing kan leiden. De vordering van eisers is gegrond.