Arbeidshof Brussel - 2014/AB/1092 - 24-09-2015

Samenvatting

Het BJB kwam ten onrechte tot het besluit dat appellante kennelijk geen medewerking verleende bij de verdediging van haar belangen door meester X, zoals bepaald in artikel 508/18.
 
Integendeel had het hele geschil vermeden kunnen worden als meester X als een zorgvuldige advocaat, van bij zijn aanstelling persoonlijk contact had opgenomen met appellante en op die manier kennis had kunnen krijgen van haar persoonlijke situatie, die toch wel bijzonder was.
 
In de vragenlijst van het CGVS stond immers vermeld dat zij was gevlucht omdat zij slachtoffer was van intra-familiaal geweld en misbruik en dat zij werd opgesloten wegens haar relatie met een vrouw en omdat zij weigerde uitgehuwelijkt te worden.
 
Het was volkomen normaal en terecht dat appellante aandrong op een persoonlijk onderhoud met haar raadsman. Zij heeft tot driemaal toe via de sociaal assistenten van het opvangcentrum zeer nadrukkelijk bij meester X gevraagd om een afspraak.
 
Meester X heeft zich ertoe beperkt te antwoorden met een onpersoonlijke standaardbrief en een korte e-mail aan de sociaal assistent. In deze laatste e-mail verklaarde hij formeel dat een afspraak pas zou gemaakt worden van zodra er een oproeping van het CGVS zou komen. Meester X weigerde dus een persoonlijk onderhoud in afwachting van dergelijke oproeping.
 
Meester X had appellante nochtans eenvoudigweg minstens telefonisch kunnen contacteren of haar uitnodigen op zijn kantoor, te meer daar de sociaal assistent had vermeld dat appellante zich goed in het Engels en het Frans uitdrukte zodat een tolk niet nodig was.
 
Het was normaal dat appellante zomaar niet de vragenlijst van het CGVS waarin haar persoonlijk verhaal stond liet opsturen door de sociaal assistenten aan een advocaat die zij niet ontmoet had.
 
Het is onbegrijpelijk dat meester X, die over geen enkele informatie met betrekking tot het dossier van appellante beschikte, gedurende meer dan twee maanden geen contact met haar opnam. Waar bovendien blijkt dat appellante pas een jaar later werd opgeroepen door het CGVS, had zijn stilzitten even zolang kunnen duren.
 
Het was dan ook in deze context volkomen normaal dat appellante in het opvangcentrum raad vroeg aan de sociaal assistenten, te meer daar zij onvermijdelijk verneemt dat andere asielzoekers wel contact hebben met hun raadsman. Het kan niet aan appellante verweten worden dat de sociaal assistenten haar in contact brachten met meester Y. Het is ook aannemelijk dat appellante zich meer op haar gemak voelde om de details over haar verhaal uiteen te zetten tegenover een vrouwelijke advocate dan tegenover een man.
 
Het is duidelijk dat de gebrekkige communicatie van meester X naar zijn cliënt toe ertoe heeft bijgedragen dat ook het BJB niet voldoende geïnformeerd was en al te vlug geoordeeld heeft dat ging om een moslima die principieel weigerde door een mannelijk advocaat geholpen te worden, of nog dat er sprake was van klantenwerving en advocatenshopping, zoals beschreven in de nota inzake de opvolging in het kader van de tweedelijnsbijstand waarnaar het BJB verwijst. In dezelfde nota en ook in zijn replieken op het advies benadrukt het BJB overigens zelf ook hoe belangrijk het is dat de aangestelde advocaat rechtstreeks en regelmatig contact opneemt met de asielzoeker.
 
De beslissing van het BJB was bijgevolg onterecht. Appellante had verder recht op de aanstelling van een advocaat in het kader van de eerstelijnsbijstand. Waar meester X zelf aan de oorsprong lag van de vertrouwensbreuk, diende het BJB een andere advocaat aan te stellen.