Arbeidshof Gent - 2015/AG/388 - 19-10-2016

Samenvatting

Het hof merkt op dat de appellante zelf het onderscheid maakt tussen een wettig verblijf en een werkelijk verblijf. Dat is zelfs haar hoofdargument. Het hof beaamt dat het werkelijk verblijf primeert.
 
De enige stukken die verwijzen naar een werkelijk verblijf betreffen de attest van de schuldbemiddelaar. De schuldbemiddelaar zegt in een attest van 3 februari 2015 dat een collectieve schuldenregeling werd opgestart op 11 februari 2013. De schuldbemiddelaar herhaalt dat in een attest van 10 december 2015. Ook dat attest toont enkel aan wat het zegt, m.n. dat een collectieve schuldenregeling werd opgestart op 11 februari 2013. De schuldbemiddelaar zegt geenszins dat X een werkelijk verblijf in België heeft.
 
In haar verzoekschrift ingediend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen beweert X dat haar zoon Y recht heeft op onbeperkt verblijf in België. Uit de gegevens van het administratief dossier blijkt evenwel dat het verblijfsrecht van deze persoon gesupprimeerd werd op 1 mei 2010.
 
Andere gegevens die wijzen op een werkelijk verblijf worden niet bijgebracht. De attesten van de schuldbemiddelaar volstaan niet. Het arbeidshof kan de vordering dan ook enkel afwijzen als ongegrond.