Arbeidshof Brussel - 2011/AB/250; 2011/AB/271 - 22-05-2014

Samenvatting

Voordien, genoot het gezin van opvang op dezelfde plaats als tijdens de asielprocedure. Zij hadden na het aflopen van de asielprocedure, een nieuwe asielaanvraag ingediend op basis van artikel 9ter Vreemdelingenwet. Hun aanvraag gericht aan Fedasil in mei 2010 volgt op de weigering van de 9ter-aanvraag. De aanvraag tot verlenging van de opvang roept bijzondere omstandigheden in (medische onmogelijkheid om het opvangcentrum te verlaten, zwangerschap van mevrouw) en artikel 7, §  3 van de Opvangwet. Bovendien kreeg Fedasil, op het moment van de weigering, niet alleen een aanvraag tot verlenging wegens de staat van behoeftigheid van mevrouw (attest van zwangerschap van 36 weken) maar ook een aanvraag die verwijst naar het KB van 24 juni 2004 vermits de aanvragers melden dat er minderjarige kinderen zijn.
Alhoewel hun asielaanvraag geweigerd wordt, hadden de aanvragers nog recht op onderdak in een opvangcentrum voor hun minderjarige kinderen. Zij konden dus op basis daarvan een verlenging van hun materiële hulp krijgen met toepassing van artikel 7, § 1 Opvangwet in combinatie met artikel 60
Opvangwet. In deze zaak kon Fedasil de weigering tot verlenging niet rechtvaardigen met de eis dat de juiste aanvraagprocedure via het OCMW moet worden gevolgd. Enerzijds is het doel van die procedure dat het OCMW de staat van behoeftigheid moet kunnen vaststellen die het voor de ouders onmogelijjk maakt om hun minderjarige kinderen te onderhouden. Anderzijds heeft Fedasil de plicht om op een redelijke manier de ingeroepen bijzondere omstandigheden te onderzoeken om de continuïteit van de onderdak te kunnen blijven garanderen.
Met name verwijzen de belanghebbenden terecht naar de verplichtingen die volgen uit artikel 3 en 27 van het Kinderrechtenverdrag. Artikel 3 legt aan Fedasil, als administratieve overheid, de verplichting op om bij elke beslissing die kinderen betreft, een primordiale overweging toe te kennen aan de minderjarige kinderen. Het koppel was in onwettig verblijf en had minderjarige kinderen ten laste. De staat van behoeftigheid in geval van verwijdering uit het opvangcentrum stond vast met meer dan waarschijnlijkheid gezien de omstandigheden van de zaak. Het formeel respect voor de procedure afdwingen vooraleer de materiële hulp (onderdak) te verschaffen waarop ze wettelijk recht hadden, stelde de kinderen bloot aan een risico van een situatie waarin hun essentiële noden niet meer verzekerd zouden zijn. Op zijn minst had Fedasil de materiële hulp moeten blijven verzekeren in afwachting van een reactie van het OCMW of op een sanctie tegen een gebrek aan reactie van het OCMW. De advocaat van de belanghebbenden had immers uitgelegd dat hij een aanvraag had ingediend bij het OCMW.