Arbeidshof Luik - 2011/AL/604 - 1-02-2012

Samenvatting

De dringendheid staat vast. De verwerende partij heeft op dit moment geen enkele middelen van bestaan. Het vrijwillige vertrek uit het opvangcentrum doet hier niets aan af. Uit de stukken blijkt dat Fedasil haar voor het vertrek bevestigde dat hulp zou geboden worden door het OCWM van haar verblijfplaats. De verwerende partij is asielzoekster en haar asielaanvraag is nog steeds in behandeling. Zij rechtvaardigt zonder twijfel een voldoende schijn van recht op opvang in de zin van artikelen 3 en 6 van de Opvangwet van 12 januari 2007. Fedasil heeft geen gebruik gemaakt van artikel 11, § 1 Opvangwet dat toelaat op een OCMW als nieuwe verplichte plaats van inschrijving aan te wijzen. Noch beroept Fedasil zich op artikel 11, § 4 Opvangwet dat in uitzonderlijke omstandigheden met betrekking tot de beschikbaarheid van opvangplaatsen in de opvangstructuren onder bepaalde voorwaarden toelaat om het OCMW aan te wijzen als verplichte plaats van inschrijving. Fedasil heeft met toepassing van artikel 13 Opvangwet eenvoudigweg de verplichte plaats van inschrijving in het opvangcentrum opgeheven.De afwezigheid van een koninklijk besluit dat, zoals bepaald in artikel 13 Opvangwet, de procedure van opheffing moet bepalen, houdt op zijn minst een risico op willekeur in. Dit is bij gebrek aan garanties die procedureregels zouden kunnen bieden. Op basis van artikel 8 en 43 Opvangwet en artikel 57ter OCMW-wet is het OCMW maar maatschappelijke dienstverlening verschuldigd als de toewijzing aan een opvangstructuur beëindigd werd in omstandigheden bepaald door die teksten. Artikel 43 Opvangwet voorziet een samenwerking tussen Fedasil en het OCMW met het oog op een continuïteit. Hier is van samenwerking geen sprake. Het blijkt onvoldoende dat de verwerende partij recht heeft op maatschappelijke dienstverlening van het OCMW. Daarentegen blijkt wel voldoende in rechte dat zij recht heeft op materiële hulp van Fedasil.