Arbeidsrechtbank Gent - 22/790/A - 17-05-2023

Samenvatting

Uit de voorgelegde stukken en de uitdrukkelijke bevestiging van eisende partij blijkt dat eisende partij over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur beschikt. Daarnaast erkent eisende partij dat hij over een netto-maandloon beschikt dat hoger ligt dan het leefloon. Dit betekent dat eisende partij in principe voldoet aan de materiële voorwaarden die het KB van 12 januari 2011 vooropstelt in artikel 9 en dat hij in de voorwaarden zou kunnen zijn om de verplichte plaats van inschrijving op te heffen in toepassing van artikel 10 van dat KB.
 
De opheffing van de verplichte plaats van inschrijving zorgt ervoor dat aan de aanvrager van internationale bescherming geen materiële hulp meer wordt verschaft op grond van de Opvangwet, maar de aanvrager kan zich in principe wel wenden tot het bevoegde OCMW om materiële dienstverlening te ontvangen.
 
Uit het verslag aan de Koning bij het KB van 12 januari 2011 blijkt dat het KB als doel heeft om, zo evenwichtig mogelijk, het conflict te regelen dat kan ontstaan uit enerzijds, het fundamenteel recht op materiële hulp dat een menswaardig leven moet mogelijk maken en dat de asielzoeker geniet krachtens artikel 23 van de Grondwet en artikel 3, tweede lid, van de Opvangwet, en anderzijds, de inning van professionele inkomsten die hem in staat kunnen stellen om, volledig of gedeeltelijk, een menswaardig leven te leiden.
 
De vraag stelt zich in dit dossier of de bestreden beslissing voldoet aan deze doelstelling om eisende partij toe te laten een menswaardig leven te leiden.
 
Het recht op behoorlijke huisvesting maakt deel uit van de rechten om een menswaardig leven te leiden (artikel 23 Grondwet).
 
Uit de gegevens die eisende partij voorlegt, blijkt dat de zoektocht naar een woning niet evident verloopt. Met zijn stuk 4 en zijn stuk 81 toont eisende partij aan dat hij wel zoekt naar een woning en dat hij dat ook reeds deed ruim voordat de bestreden beslissing werd genomen, maar dat deze zoektocht tot op heden nog niet tot een positief resultaat leidde.
 
Er blijkt een schaarste te zijn aan huurwoningen en de huurprijs voor de goedkopere woningen zouden ook het snelst stijgen (stuk 5 eisende partij). De zoektocht naar een kwaliteitsvolle woning voor alle kwetsbare bev0lkingsgroepen verloopt moeilijk, maar in het bijzonder ook voor erkende vluchtelingen (zie hieromtrent stuk 6 eisende partij). Deze erkende vluchtelingen stoten op meerdere hinderpalen en dreigen zonder begeleiding in handen te vallen van huisjesmelkers of dakloos te worden of schulden te maken. Erkende vluchtelingen ontvangen een identiteitskaart, wat hun zoektocht in vele gevallen vergemakkelijkt voor potentiële verhuurders. Het blijkt evenwel dat erkende vluchtelingen onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden waar zij willen wonen, omdat ze het land onvoldoende kennen. Ook de taalbarrière en onduidelijkheid over het statuut van de erkend vluchteling zijn hinderpalen opdat erkend vluchtelingen een huurcontract kunnen afsluiten.
 
Al deze drempels gelden ook en nog (veel) meer voor personen die nog geen beslissing ontvingen omtrent hun aanvraag tot internationale bescherming, zoals eisende partij. Eisende partij is geen erkend vluchteling, maar een kandidaat-vluchteling / kandidaat-subsidiair beschermde. Aanvragers van internationale bescherming ontvangen, zolang omtrent hun aanvraag tot internationale bescherming geen beslissing is genomen door het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen, een attest van immatriculatie dat maximaal 4 maanden geldt. Zij moeten dit attest telkens laten verlengen bij de bevoegde gemeentediensten. Hun verblijfsrecht is daardoor nog meer precair dan dat van erkende vluchtelingen, zodat het vinden van een (kwaliteitsvolle) privéwoning geenszins als vanzelfsprekend is. Immers, als verhuurders op een krappe huurmarkt moeten kiezen tussen een huurder die een onbeperkt recht op verblijf heeft en iemand die mogelijks over een aantal maanden het pand opnieuw zal verlaten, is het niet onwaarschijnlijk dat deze verhuurder zal opteren voor de persoon met een onbeperkt recht.
 
Verder stelt de rechtbank vast dat uit geen enkel gegeven in het voorgelegde dossier blijkt dat Fedasil eisende partij begeleidt in de overgang naar de maatschappelijke dienstverlening in toepassing van artikel 31 van de Opvangwet bij het nemen van de bestreden beslissing (of later).
 
Onder deze maatschappelijke begeleiding verstaat de rechtbank dat Fedasil eisende partij ofwel begeleidt in zijn zoektocht naar behoorlijke huisvesting ofwel effectief begeleidt naar andere hulpverlening, zonder dat eisende partij op straat belandt. Het recht op materiële hulp geldt immers voor de volledige duur van de asielprocedure (artikel 6 Opvangwet).
 
De bestreden beslissing heft de code 207 op, wat in de praktijk betekent dat eisende partij 'in principe' in aanmerking komt voor maatschappelijke dienstverlening bij een OCMW. Dit betekent evenwel niet dat de aanvrager van internationale bescherming, die tot dan toe enkel verbleef in een collectieve opvang en op zich weinig weet over de organisatie van de samenleving in België«, weet wat het OCMW voor hem kan betekenen. Het louter doorgeven van informatie over het OCMW volstaat met andere woorden niet om te voldoen aan de begeleiding in toepassing van artikel 31 Opvangwet.
 
Fedasil moet effectief nagaan of eisende partij omwille van voormelde hindernissen nog wel een leven kan leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid, in het bijzonder voor wat betreft zijn recht op huisvesting. Eisende partij dreigt immers tussen twee stoelen te vallen, waarbij hij geen opvang meer krijgt van Fedasil, maar evenmin maatschappelijke dienstverlening ontvangt bij een OCMW. Eisende partij zou door het gebrek aan opvolging daardoor alsnog op straat komen en dus beknot worden in zijn menselijke waardigheid.
 
De termijn van 30 dagen is sowieso te kort om een eigen woonst te vinden. Fedasil heeft dit ook ingezien en heeft hierna verschillende verlengingen toegestaan, maar dit verandert op zich niets aan het feit dat eisende partij alsnog dreigt om beknot te worden in zijn menselijke waardigheid doordat hij geen woning vindt. Daarbij dreigt eisende partij ook zijn werk te verliezen en dan zal er van zijn zelfredzaamheid helemaal geen sprake meer zijn.
 
Volgens Fedasil zouden de criteria die in haar instructie van 3 april 2020 'transitie van materiële hulp naar maatschappelijke dienstverlening: maatregelen voor bewoners van collectieve opvangstructuren en begeleiding in de transitiefase' (stuk 5 Fedasil) mutatis mutandis gelden voor de personen die een beslissing tot opheffing van de code 207 op grond van tewerkstelling krijgen.
 
In deze instructie staat dat er gesprekken plaatsvinden met de bewoner over deze transitie: de bewoner zou bijvoorbeeld opvang kunnen krijgen in een individuele opvang (LOi). Eisende partij verblijft thans in een collectieve opvang. De rechtbank stelt vast dat uit het voorgelegde administratief dossier alvast niet blijkt of een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden en of aan eisende partij inderdaad een plaats in een LOi werd voorgesteld of toegekend. De bestreden beslissing noch het administratief dossier maken hier gewag van.
 
De rechtbank kan Fedasil overigens niet volgen waar zij vooropstelt dat zij de personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 9 van het KB van 12 januari 2021 op dezelfde manier behandelt als personen die erkend worden als vluchteling. De situatie van een aanvrager van internationaal beschermde en een erkende vluchteling is immers fundamenteel verschillend en maakt dat eisende partij (nog meer) drempels ondervindt in de zoektocht naar gepaste huisvesting, zoals hierboven reeds werd gesteld.
 
Fedasil wijst nog op het feit dat eisende partij zijn inkomsten verborgen hield.
 
Op grond van de voorliggende stukken kan de rechtbank niet beoordelen of eisende partij zijn inkomsten 'verborgen' heeft gehouden. In de Opvangwet staat in artikel 15/1 Opvangwet inderdaad ingeschreven dat de begunstigde van de opvang ertoe gehouden is elke nuttige inlichting over zijn toestand te geven, alsook dat hij Fedasil of de partner op de hoogte dient te brengen van elk nieuw gegeven dat een weerslag kan hebben op de hulp die hem wordt verleend. Eisende partij diende dus zijn tewerkstelling ter kennis te brengen aan Fedasil of aan het opvanginitiatief, als hij wist dat dit gegeven een weerslag had op de hulp die hem wordt verleend.
 
Uit geen enkel voorliggend stuk blijkt dat Fedasil eisende partij bevraagd heeft over een mogelijke tewerkstelling of dat eisende partij geïnformeerd werd dat hij bij een tewerkstelling Fedasil op de hoogte moest brengen.
 
Er staat overigens niet onmiskenbaar vast dat eisende partij zijn tewerkstelling verborgen hield. Immers, 'verborgen' impliceert dat eisende partij zijn tewerkstelling zou hebben verzwegen, maar houdt geen rekening met het feit dat eisende partij mogelijks niet wist dat hij deze informatie moest doorgeven en op welke manier. Er blijkt in ieder geval niet dat Fedasil deze gegevens heeft opgevraagd of dat eisende partij op de hoogte was van deze informatieplicht.
 
Rekening houdend met al deze omstandigheden meent de rechtbank dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd: het doel om de begunstigden van materiële hulp sneller te doen uitstromen omdat ze meer zelfredzaam zouden zijn gelet op het (min of meer) duurzame karakter van hun tewerkstelling houdt geen rekening met de voormelde drempels om een geschikte woning te vinden binnen de maand na het betekenen van de bestreden beslissing, temeer omdat niet aangetoond wordt dat de betrokkene ook effectief wordt begeleid opdat zij niet zonder dak boven hun hoofd komen te vallen.
 
Het aanrekenen van een gepaste bijdrage, rekening houdend met het inkomen van eisende partij, voor het verblijf in een opvangstructuur, in afwachting van de mogelijkheid om een eigen woonst te betrekken, ware een meer gepaste maatregel om rekening te houden met de beroepsinkomsten van eisende partij.