Arbeidsrechtbank
Dendermonde
13/8/C
Palestina – Libanon - art. 584 Ger. W - art. 9 Ger. W – art. 57, § 2 OCMW-wet - onwettig verblijf – precaire financiële situatie - administratieve overmacht – terugkeer onmogelijk - maatschappelijke dienstverlening - gegrond

Volgens het Hof van Cassatie is er sprake van spoedeisendheid wanneer een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang dan wel ernstige ongemakken te voorkomen. In deze moet' worden vastgesteld dat de precaire financiële- en verblijfssituatie van eiser nog steeds bestaat en er dus zonder twijfel van urgentie kan gesproken worden, daar hij zeer binnenkort in een totaal mensonwaardige toestand zou kunnen verzeild raken, wat hoe dan ook dient voorkomen. Eiser heeft dan ook een rechtmatig belang in de zin van artikel 17 van het gerechtelijk wetboek.

Elkeen heeft overeenkomstig artikel 1 OCMW-wet recht op maatschappelijke dienstverlening, waardoor deze in de mogelijkheid wordt gesteld een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.' Dit betekent dat in principe ook elke vreemdeling die geen leven kan leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid, recht heeft op steun of op maatschappelijke dienstverlening. Deze steun kan de vorm aannemen van een maandelijks bedrag, maar kan ook verstrekt worden in de vorm van een lening, hulp in natura of in een tegemoetkoming.

De vraag die zich in deze aandient betreft het feit of eiser zich in een staat van administratieve overmacht bevindt en aldus recht op steun blijft behouden. In een arrest van 18 december 2000 overwoog het Hof van Cassatie dat het OCMW volwaardige hulp moet verlenen aan personen die onafhankelijk van hun wil het grondgebied niet kunnen verlaten en dit tot op het ogenblik dat zij daadwerkelijk gevolg kunnen geven aan het bevel om bet grondgebied te verlaten.

Met arrest van 19 mei 2008 verduidelijkte het Hof van Cassatie vervolgens de voorwaarden opdat een vreemdeling zich op (administratieve) overmacht zou kunnen beroepen. Het behoort aan de betrokken vreemdeling, die overmacht inroept deze ook te bewijzen.

In het kader van de procedure kortgeding dient in dit verband slechts een prima facie onderzoek gevoerd (wat evenmin bindend is voor de rechter ten gronde) en kan slechts tot de vaststelling worden gekomen met name dat eiser buiten zijn wil om in een patstelling is verzeild geraakt, waarbij het hem enerzijds onmogelijk is (gemaakt) om terug te keren naar zijn land van herkomst en hij anderzijds als illegale vreemdeling geen aanspraak meer kan maken op steun en aldus in staat wordt gesteld een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.

Eiser, geboren in het Palestijns vluchtelingenkamp X in (Tripoli/Libanon) dient over een 'permanent resident permit' te beschikken om naar Libanon te kunnen terugreizen. Zijn acties om deze te bekomen via de Internationale Organisatie voor Migratie en de Libanese ambassade in Brussel kenden geen positief gevolg.

Er kan inzake dus worden uitgegaan van de aanwezigheid van administratieve overmacht wat resulteert dat aan eiser voorlopig vanaf deze beschikking maatschappelijke dienstverlening, equivalent aan het leefloon voor alleenstaande, door verweerster moet worden toegekend minstens tot het verstrijken van de beroepstermijn van drie maanden met betrekking lot het aanvechten van de beslissing van verweerster d,d. 25 april 2013 voor de bevoegde rechtbank ten gronde en voor zover dit beroep effectief werd aangetekend zal op het ogenblik dat door de arbeidsrechtbank ten gronde zal zijn geoordeeld over het beroep legen voornoemde aangevochten beslissing. Dit alles verhindert niet dat eiser ondertussen effectief zal dienen mee te werken (en dit zal moeten aantonen) om alsnog zijn terugkeer naar Libanon mogelijk te maken en desgevallend tevens de procedure tot het bekomen van het statuut van staatsloosheid zal dienen in te leiden.