Arbeidsrechtbank Veurne - 10/01/C - 4-11-2010

Samenvatting

Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen enerzijds de bijzondere omstandigheden van art. 11, §3, laatste alinea en anderzijds de uitzonderlijke omstandigheden van art. 11, §4. De bijzondere omstandigheden van art. 11, §3, laatste alinea betreffen geïndividualiseerde occasionele situaties die toepasselijk zijn op een welbepaalde categorie van asielzoekers. Voorbeeld is de plotse toestroom van vluchtelingen uit een welbepaalde regio waar een oorlog is losgebarsten. De uitzonderlijke omstandigheden van art. 11, §4 betreffen meer structurele, systematische omstandigheden die van toepassing zijn op alle asielzoekers. De omstandigheden waarop Fedasil zich beroept om aan eiser geen opvangplaats toe te kennen, lijken op het eerste zicht betrekking te hebben op een structureel probleem, en niet zozeer op een bijzondere op eiser van toepassing zijnde situatie. Fedasil lijkt op het eerste zicht niet geconfronteerd met een oververzadiging van haar opvangnetwerk omwille van een bepaalde occasionele gebeurtenis (bijv. een oorlog in bepaalde regio), doch de oververzadiging lijkt op de eerste plaats te wijten aan structureel tekort aan opvangplaatsen dat reeds maanden aansleept. Fedasil lijkt zich dan ook op het eerste zicht op de verkeerde wetsbepaling te steunen om een opvangplaats aan eiser te weigeren. Nu er op het eerste zicht geen bijzondere omstandigheden lijken voorhanden te zijn die Fedasil toelaten om met toepassing van art. 11, §3, laatste alinea van de Opvangwet af te wijken van haar verplichting tot toewijzing van een opvangplaats, en nu evenmin mag blijken dat uitzonderlijke omstandigheden hebben geleid tot het uitvaardigen van een ministerieel besluit overeenkomstig art. 11, §4 van de Opvangwet, moet Fedasil in afwachting van een behandeling ten gronde instaan voor de opvang van eiser.