Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 36037/17 - 2-03-2021

Samenvatting

Net als in de zaak Ilias en Ahmed[1]  oordeelt het EHRM over asielzoekers die door Hongarije worden vastgehouden in de transitzone. Ditmaal oordeelt het EHRM dat artikel 5 lid 1 en 5 lid 4 EVRM geschonden zijn omdat er de facto sprake was van vrijheidsontneming. Het EHRM gaat hier dus verder dan in de zaak Ilias en Ahmed. Het oordeelt ook dat er in casu wel een schending is van artikel 3 EVRM omwille van de omstandigheden waarin de verzoekers in de transitzone verbleven. Het houdt daarbij onder meer rekening met de gebrekkige toegang tot voedsel en slechte voorzieningen voor kinderen.
 
De kinderen krijgen elk een schadevergoeding van 6.500 euro toegekend en de volwassen verzoekers elk 4.500 euro. UNHCR kwam tussen in deze zaak.
 
Feiten: Een Iraans-Afghaans gezin zit in afwachting van beoordeling asielaanvraag in de transitzone van Röszke, in ontoereikende omstandigheden.
 
De verzoekers, een gezin van vijf personen, hebben respectievelijk de Iraanse en de Afghaanse nationaliteit. In 2017 kwamen zij in Hongarije aan en vroegen ze daar asiel. De verzoekers werden ondergebracht in de transitzone van Röszke. Zij werden samen ondergebracht in een container van 13m2, met stapelbedden zonder relingen. Volgens verzoekers was het er 's zomers extreem warm en slecht geventileerd. Er was een gemeenschappelijke ruimte in het familiegedeelte en er werden enkele beperkte activiteiten aangeboden. Op 29 juni 2017 werden verzoekers overgebracht naar een isolatieafdeling binnen de transitzone omdat de moeder en kinderen hepatitis B hadden. Daar hadden zij geen babybedje. Er was geen gedeelde koelkast of wasmachine, en geen activiteiten voor de kinderen, die alleen zand hadden om mee te spelen. Volgens de regering kregen de kinderen drie maaltijden per dag, fruit en zuivelproducten. Verzoekers voerden echter aan dat het voedsel ontoereikend was voor de kinderen. Verzoekers ontvingen elementaire medische zorg, waaronder enkele ziekenhuisbezoeken, maar geen psychiatrische behandeling. Volgens verzoekers waren er zelfs bij gynaecologische onderzoeken mannelijke bewakers aanwezig geweest.
 
Omdat één van de verzoekers, R.R., voor de derde keer asiel aanvroeg, had hij geen recht op voedsel van de autoriteiten. De autoriteiten verklaarden dat hij niet van honger was omgekomen en voedsel had kunnen kunnen krijgen van NGO's of voedsel had kunnen kopen.
 
Na onderzoek van hun asielaanvraag kregen verzoekers toestemming om Hongarije binnen te komen en kregen ze een tijdelijk verblijf in Hongarije. Op 25 augustus 2017 vertrokken verzoekers naar Duitsland, waar ze later internationale bescherming kregen.
 
Schending artikel 3 EVRM door levensomstandigheden en langdurig verblijf
 
In de zaak Ilias en Ahmed tegen Hongarije had de Grote Kamer van het EHRM de levensomstandigheden van volwassen asielzoekers in de transitzone Röszke onderzocht. Het wees toen op de bevredigende materiële omstandigheden in de zone, de relatief korte duur van het verblijf van verzoekers (23 dagen) en de mogelijkheid om contact te hebben met andere asielzoekers, vertegenwoordigers van UNHCR, NGO's en een advocaat. Op basis daarvan had het geconcludeerd dat de omstandigheden waarin verzoekers drieëntwintig dagen in de transitzone hadden doorgebracht, de drempel van artikel 3 EVRM niet hadden bereikt. In deze zaak is het EHRM echter van oordeel dat de situatie van verzoekers werd gekenmerkt door de status van herhaalde asielzoeker van de eerste verzoeker, de jonge leeftijd van de verzoekende kinderen en de zwangerschap en de gezondheidstoestand van de verzoekende moeder.
 
R.R. had geen adequate toegang tot voedsel. Als herhaalde asielzoeker had de regering besloten de materiële steun aan hem te verminderen of zelfs in te trekken. Een dergelijk besluit had echter met redenen moeten zijn omkleed en had rekening moeten houden met het evenredigheidsbeginsel. Het EHRM was niet op de hoogte van een dergelijk besluit. Het EHRM merkt op dat verzoeker de zone niet heeft kunnen verlaten zonder zijn asielverzoek te laten vallen. Hij was dus volledig aangewezen op de Hongaarse autoriteiten. In het algemeen, hadden de autoriteiten de omstandigheden van R.R. niet voldoende beoordeeld alvorens hem voedsel te weigeren, hetgeen heeft geleid tot een schending van zijn rechten.
 
Het EHRM merkt op dat de staten verplicht zijn rekening te houden met de specifieke situatie van minderjarigen en zwangere vrouwen. In dit geval was er echter geen geïndividualiseerde beoordeling van de behoeften van de verzoekers gemaakt. Het EHRM wees met name op de hitte en het gebrek aan ventilatie in de accommodatie van verzoekers
gedurende een groot deel van hun verblijf. Het EHRM merkte op dat de bedden ongeschikt waren voor kinderen en dat zij gedurende een deel van hun verblijf in de isoleercel geen toegang hadden tot activiteiten. Het EHRM wees ook op het ontbreken van adequate medische en psychiatrische voorzieningen, de aanwezigheid van mannelijke officieren bij gynaecologische onderzoeken en de voortdurende veiligheidscontroles.
 
Gelet op de jonge leeftijd van de  kinderen, de zwangerschap en de gezondheidssituatie van de moeder, en de duur van het verblijf van de verzoekers in de transitzone, stelt het EHRM vast dat er sprake was van een schending van artikel 3 EVRM ten aanzien van deze verzoekers.
 
Schending artikel 5 EVRM: feitelijke vasthouding zonder afdoende wettelijke bepaling
 
Anders dan in het geval van Ilias en Ahmed stelt het EHRM nu vast dat er wel sprake is van een feitelijke vrijheidsberoving. Het komt tot die conclusie door rekening te houden met volgende elementen: het ontbreken van nationale wettelijke bepalingen die de maximumduur van het verblijf van verzoekers in de transitzone bepalen, de buitensporige duur van dat verblijf en de aanzienlijke vertragingen bij het onderzoek van de asielaanvragen van verzoekers, alsmede de omstandigheden waaronder verzoekers gedurende de betrokken periode werden vastgehouden.
 
Het EHRM acht dat artikel 5, lid 1 EVRM van toepassing is. Volgens de regering bepaalt de relevante wet (artikel 80/J van de Asielwet) dat asielverzoeken, behoudens bepaalde uitzonderingen, alleen in de transitzone konden worden ingediend, en dat asielzoekers daar moeten wachten tot een definitieve beslissing over hun asielverzoek is genomen. Het EHRM is echter van oordeel dat zonder formele beslissing van de autoriteiten en louter een te ruime uitlegging van een algemene wetsbepaling, de bewaring van verzoekers niet kan worden geacht rechtmatig te zijn geweest. Bijgevolg concludeert het EHRM dat er in casu geen strikt omschreven wettelijke grondslag voor verzoekers' detentie was geweest. Er was dus sprake van een schending van artikel 5, lid 1, van het EVRM.
 
Het EHRM stelt verder vast dat er slechts een feitelijk besluit was geweest om verzoekers in de zone te houden en dat niet was komen vast te staan dat verzoekers beroep hadden kunnen instellen tegen hun detentie in de transitzone. Het EHRM oordeelt dat er derhalve ook een schending is van artikel 5, lid 4, van het Verdrag.


[1] Ilias & Ahmed t. Hongarije, EHRM(GK) 21 november 2019, nr. 47287/15, ECLICE:ECHR:2019:1121JUDO04728715