Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 22854/20 - 3-11-2022

Samenvatting

In deze zaak over uitleveringen met risico op levenslange gevangenisstraf zonder verzekerde mogelijkheid om vervroegde invrijheidstelling te vragen, spreekt de Grote Kamer van het EHRM de rechtspraak Trabelsi tegen. Het verzoek van de heer Sanchez-Sanchez die aanklaagt dat zijn uitlevering aan de VS een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren, wordt unaniem ongegrond verklaard.
      Feiten: uitlevering aan de VS wegens drugssmokkel
Verzoeker, Ismael Sanchez-Sanchez, geboren in 1968, werd in 2018 in het Verenigd Koninkrijk op verzoek van de VS aangehouden met het oog op uitlevering. De tenlastelegging heeft betrekking op drugshandel als leider van een criminele organisatie. Na de uitlevering, zonder succes te hebben aangevochten bij de nationale rechter (tot aan de High Court), beroept verzoeker zich bij het EHRM op een schending van artikel 3 EVRM. Hij beweert dat hij, na zijn proces in de VS, een levenslange gevangenisstraf riskeert zonder mogelijkheid tot vervroegde vrijlating.
      Vernederende behandeling door levenslange opsluiting zonder kans op vervroegde vrijlating: procedurele garanties (Vinter, Murray, Trabelsi)
Voor de Britse rechtbanken en voor het EHRM roept verzoeker 2 arresten van het EHRM in: Vinter en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk (nrs. 66069/09, 130/10 en 3896/10, Grote Kamer) van juli 2013, en Trabelsi tegen België (nr. 140/10) van september 2014, die beiden gaan over levenslange opsluiting zonder kans op vervroegde vrijlating.
In het arrest Vinter, (EHRM (Grote Kamer) 9 juli 2013, nr. 66063/09, 130/10 en 3896/10) heeft de Grote Kamer van het EHRM beslist dat artikel 3 EVRM vereist dat er een mechanisme moet bestaan op basis waarvan nationale autoriteiten kunnen beslissen of een tot levenslang veroordeelde dergelijke vooruitgang heeft gemaakt en dergelijke stappen richting rehabilitatie heeft gezet, dat verdere vrijheidsberoving niet langer een legitieme penologische grondslag heeft. Levenslange gevangenisstraf is dus op zich niet onverenigbaar met artikel 3 EVRM, maar er moet wel een procedure voorzien zijn waarin beslist kan worden over mogelijke vervroegde vrijlating. De levenslang gedetineerde moet reeds bij de aanvang van zijn straf weten wat die moet doen en aan welke voorwaarden die moet voldoen om in aanmerking te komen voor een vervroegde vrijlating. Bij gebreke aan zo’n procedure is er al sprake van onverenigbaarheid met artikel 3 EVRM op het moment dat de levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd. Het EHRM verduidelijkte in het arrest Murray (t. Nederland ([GK], nr. 10511/10, 26 april 2016) dat betrokkene toegang moet hebben tot een rechterlijke toetsing.
Vervolgens heeft het EHRM in het arrest Trabelsi tegen België de criteria uit het arrest Vinter toegepast op de context van een uitlevering en geconcludeerd dat de uitlevering van Nizar Trabelsi een schending van artikel 3 EVRM zou inhouden omdat er in de VS geen verplicht mechanisme is op basis waarvan beslissingen tot vervroegde invrijheidsstelling kunnen genomen worden aan de hand van objectieve, op voorhand bepaalde criteria waarvan de gevangene kennis had op het moment van zijn veroordeling.
Sanchez-Sanchez: procedurele garanties van toepassing enkel in interne zaken maar niet bij uitleveringen
De Grote Kamer van het EHRM is van oordeel dat een binnenlandse situatie met levenslange gevangenisstraf duidelijk moet worden onderscheiden van een situatie van uitlevering. Ten eerste omdat in een binnenlandse situatie de straf en het nationale systeem van strafherziening bekend zijn vanaf de uitspraak van de veroordeling, terwijl in een uitleveringssituatie de straf nog niet is uitgesproken en dit een prognose vereist, wat een moeilijke analyse van het recht en de praktijk van het land van bestemming vereist. Voorts merkt de Grote Kamer op dat in geval van vaststelling van een schending van artikel 3 EVRM in een binnenlandse context, de verzoeker blijft opgesloten totdat een mechanisme voor strafherziening is ingesteld, dat mogelijk (maar zonder zekerheid) vervroegde invrijheidstelling mogelijk maakt. Anderzijds kan dezelfde vaststelling van een schending van artikel 3 EVRM in een uitleveringszaak ertoe leiden dat een persoon die van ernstige misdrijven wordt beschuldigd, nooit wordt berecht en dus straffeloos blijft.
Hieruit volgt dat Verdragsstaten niet krachtens het EVRM verantwoordelijk kunnen worden geacht voor tekortkomingen in het stelsel van een derde staat die zich zouden voordoen indien de procedurele garanties van de zaak Vinter niet onverkort zouden worden toegepast. Om deze redenen acht het EHRM het ongepast om de procedurele vereisten van het arrest Vinter, dat betrekking had op een binnenlandse situatie, toe te passen op uitleveringszaken, zoals het EHRM heeft gedaan in de zaak Trabelsi.
Aanpak bij uitleveringen : tweestappen onderzoek en bewijslast bij verzoeker
In plaats van de Trabelsi-aanpak, die door de Grote Kamer wordt verworpen, legt het arrest Sanchez-Sanchez een "gemoduleerde aanpak" van de uitlevering in twee stappen op.
In de eerste plaats moet worden nagegaan of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de veroordeling verzoeker blootstelt aan een reëel risico op levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid van voorwaardelijke vrijlating. Het EHRM preciseert dat het aan de verzoeker is om het bewijs van dit risico te leveren.
In de tweede fase moet worden nagegaan of er vanaf het ogenblik van de veroordeling een mechanisme bestaat om de vorderingen van de gevangene op het gebied van rehabilitatie of enige andere grond voor vrijlating op basis van zijn gedrag of andere relevante persoonlijke omstandigheden te onderzoeken. Anders dan het EHRM in het arrest Trabelsi besluit de Grote Kamer evenwel dat de aanwezigheid van de procedurele waarborgen die bij het arrest Vinter aan "levenslang gestraften" zijn toegekend in de rechtsorde van de verzoekende staat, geen noodzakelijke voorwaarde is voor de naleving van artikel 3 EVRM in uitleveringszaken. M.a.w. de afwezigheid van dergelijke procedurele waarborgen in de verzoekende staat volstaat niet om een schending van artikel 3 EVRM vast te stellen. Het risico moet eerst, op basis van de concrete situatie van de verzoeker, individueel beoordeeld worden.
      In casu, geen ernstig risico van levenslange straf zonder mogelijkheid van vervroegde vrijlating , dus geen schending
In de situatie van Sanchez-Sanchez achten zowel de Britse rechter als het deskundigenrapport van een VS-strafpleiter de kans reëel dat hij tot levenslang zal worden veroordeeld in de VS. De richtsnoeren van de VS inzake strafmeting in drugszaken voorzien in een levenslange gevangenisstraf wanneer het gebruik van de drugs tot de dood heeft geleid, hetgeen het geval is aangezien een medeplichtige van verzoeker is overleden aan een overdosis fetanyl. Het EHRM is echter van mening dat verzoeker dit risico onvoldoende aantoont. Het baseert zich op algemene cijfers van de autoriteiten van de VS (met name dat 65% van de in 2019 uitgesproken straffen in het district Noord-Georgia, waar verzoeker zal worden berecht, onder de richtsnoeren lag en dat levenslange gevangenisstraffen 0,3% van de totale in VS uitgesproken straffen uitmaken), en op het feit dat zijn medeplichtigen zijn veroordeeld tot tussen de 7 en 20 jaar, wat eveneens onder de richtsnoeren ligt.Het EHRM erkent dat zijn medeplichtigen zich niet in een geheel vergelijkbare situatie bevinden: zij worden niet beschouwd als leiders van de criminele organisatie en, belangrijker nog, zij kregen lichtere straffen omdat zij schuldig pleitten. Het EHRM is echter van mening dat verzoeker niet heeft aangetoond dat verdachten met een soortgelijke achtergrond voor soortgelijke feiten veroordeeld zouden zijn tot een levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid van vervroegde vrijlating.
In casu is het EHRM van oordeel dat Dhr. Sanchez-Sanchez geen enkel bewijs heeft geleverd dat zijn uitlevering aan de VS hem zou blootstellen aan een reëel risico van vernederende behandeling. Aangezien aan de eerste fase van de redenering niet is voldaan, acht het EHRM het niet nodig om naar de tweede fase van de analyse over te gaan (het bestaan van een mechanisme met oog op een eventuele vervroegde vrijlating). Bijgevolg, beslist de Grote Kamer van het EHRM unaniem dat artikel 3 EVRM bij uitlevering van verzoeker naar de VS niet geschonden zou zijn.