Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 51428/10 - 5-02-2015

Samenvatting

Deze zaak draait rond de Dublinoverdracht van een Somalische asielzoeker naar Italië. De verzoeker heeft in 2008 Somalië verlaten en in april 2009 de Siciliaanse kust via Libië bereikt. Daar werden zijn vingerafdrukken door de politie afgenomen. Uit vrees om van volwassenen landgenoten gescheiden te worden gaf hij een valse geboortedatum (1985 i. p. v. 1994) op. Een paar dagen later werd hij naar een opvangcentrum in Bari overgeplaatst. Daar heeft hij een asielaanvraag ingediend. De Italiaanse overheid heeft hem de subsidiaire bescherming toegekend en een verblijfstitel van drie jaar (die geldig was tot 2012). Maar de verzoeker heeft niet op de beslissing gewacht en begin mei 2009 het opvangcentrum verlaten. In oktober 2009 heeft hij een asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan de Nederlandse asielautoriteiten heeft hij zijn echte leeftijd vermeld maar zijn verblijf in Italië verzwegen. Tevergeefs, omdat uit Eurodac bleek dat zijn vingerafdrukken twee keer in Italië werden afgenomen. Na een “Dublinprocedure” hebben de Nederlandse autoriteiten besloten om de verzoeker naar Italië over te brengen. Verschillende beroepen voor de Nederlandse rechtbanken werden verworpen. Vervolgens heeft hij het Europees Hof gevat. In september 2010, heeft het Hof aan de Nederlandse autoriteiten als voorlopige maatregel gevraagd de overdracht niet uit te voeren totdat een beslissing ten gronde wordt genomen (art. 39 van het procedurereglement).
 
De verzoeker stelde dat zijn overdracht naar Italië een schending was van artikel 3 EVRM. Het Hof daarentegen is van mening dat het risico van vernederende behandeling in casu niet ernstig genoeg is. Het Hof beoordeelt het risico op het ogenblik van zijn eigen beraad en keert niet terug naar het moment waar de Nederlandse autoriteiten zich moesten uitspreken. In tegenstelling tot de Tarakhel zaak, is de verzoeker intussen een volwassen alleenstaande man. Omdat hij zelf tegen de Italiaanse autoriteiten over zijn leeftijd gelogen heeft, kan het Hof hen niet verwijten dat ze geen geschikte opvangplaats voor minderjarigen aan hem hadden aangeboden. Asielinstanties mogen zich baseren op gegevens aangegeven door de personen zelf tenzij er flagrante discrepanties bestaan of ze via andere bronnen informatie krijgen waaruit blijkt dat de persoon bijzondere behoeften nodig heeft (§ 29). Bovendien heeft verzoeker beweerd dat hij het opvangcentrum van Bari onder dwang had verlaten. Het Hof vindt die stelling niet geloofwaardig omdat de verzoeker hierover geen enkel bewijs brengt. Vervolgens herhaalt het Hof dat de situatie in Italië i. v. m. de opvang van asielzoekers geen obstakel vormt tegen alle Dublinoverdrachten. In dit geval hadden de Nederlandse autoriteiten overleg met hun Italiaanse collega’s gehad om de praktische modaliteiten van de overdracht te regelen. Het Hof heeft geen reden om te denken dat de Italiaanse asielautoriteit zijn materiële, fysieke of psychologische noden niet zal vervullen. Het verzoekschrift is dus onontvankelijk verklaard.