Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 18152/11 - 6-09-2016

Samenvatting

In een gelijkaardige beslissing als Alimov t. Turkije oordeelt het EHRM eveneens dat Turkije artikel 5 EVRM heeft geschonden. De verzoeker krijgt 7500 euro schadevergoeding wegens de lange duur van illegale detentie. In tegenstelling tot de zaak hierboven is er geen sprake van een schending van artikel 3 EVRM voor de slechte detentieomstandigheden.
 
Feiten: administratieve detentie van Tsjetsjeen in Turkije
 
Ramazan Erkenov, een Russische burger van Tsjetsjeense origine vluchtte in 2000 weg uit Rusland omdat hij er vervolgd werd wegens deelname aan een bomaanslag. De Turkse autoriteiten weigerden het verzoek tot uitlevering van Rusland. In 2008 werd dhr. Erkenov in Istanbul aangehouden in het kader van een politieoperatie tegen Al-Qaeda. In januari 2009 werd hij uit de voorlopige hechtenis vrijgelaten, waarop hij naar een gesloten centrum voor vreemdelingen in Gaziantep werd overgebracht. Hij verbleef hier tot juli 2010. Voor het EHRM, roept hij zeer vergelijkbare argumenten als in de zaak Alimov in (zie hierboven). Voor dezelfde redenen, oordeelt het EHRM dat artikel 5 EVRM in al zijn takken zijn is geschonden. In tegenstelling tot de zaak Alimov oordeelt het EHRM dat de detentieomstandigheden niet strijdig zijn met artikel 3 EVRM.       
 
Artikel 3 (verbod op vernederende behandeling in detentie): geen schending
 
De verzoeker klaagde over de slechte detentieomstandigheden in het gesloten centrum van Gaziantep, waar hij geen toegang tot frisse lucht had en aan geen enkele sociale activiteit kon deelnemen. In deze zaak past het EHRM geen omgekeerde bewijslast toe. De verzoeker had een advocaat met wie hij geregeld contact had tijdens zijn detentie. Hij is, volgens het EHRM dus zelf in staat om de detentieomstandigheden te bewijzen. Op basis van foto’s die de Turkse regering bij het EHRM voorgelegde lijken de omstandigheden degelijk te zijn: propere lakens op alle bedden, alle kamers zijn met ruime ramen uitgerust, het centrum heeft een patio. De verzoeker beperkt zich tot de bewering dat de kamers geverfd zijn net voordat de foto’s werden genomen en dat die foto’s de werkelijke situatie niet weerspiegelen. In die omstandigheden en bij gebrek aan bezoekersverslagen van betrouwbare organisaties over het centrum van Gaziantep is het EHRM van oordeel dat de beweringen van de verzoeker niet voldoende bewezen zijn en er vervolgens in casu geen sprake is van een vernederende behandeling. Het EHRM beschouwt dat deel van het verzoekschrift als kennelijk ongegrond op basis van artikel 35§3 en §4 van het EVRM.