Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 17570/15 - 7-03-2017

Samenvatting

Het EHRM veroordeelt Rusland voor een schending van artikel 8 EVRM omdat het een Kazakse man met Russische vrouw en dochters een inreisverbod had opgelegd van 16 jaar zonder dat hij een onderzoek kon laten voeren naar de proportionaliteit van de maatregel die een inmenging op zijn familieleven betekende. Het EHRM kent de verzoeker een schadevergoeding van 12.500 euro toe.
 
Feiten: inreisverbod van 16 jaar om niet vrijgegeven redenen van nationale veiligheid
 
De heer Kamenov, een Kazakse onderdaan, verhuist in 2000 naar Rusland waar hij huwt met een Russische vrouw. Ze krijgen samen twee dochters. Hij verbleef in Rusland met tijdelijke verblijfsvergunningen. In 2013 verlengt de Russische overheid zijn verblijf met drie jaar, waardoor hij tot augustus 2016 over een geldig verblijf beschikte. Na een bezoek aan Kazachstan in april 2014 werd de heer Kamenov bij zijn terugkeer echter de toegang tot het grondgebied geweigerd. Hij kreeg daarbij een inreisverbod tot januari 2030 op basis van rapporten van de Federale veiligheidsdiensten.
 
Hij ging in beroep tegen deze beslissingen en argumenteerde dat het inreisverbod zijn recht op een gezins- en familieleven schond. De rechtbank haalde aan dat ze het rapport van de veiligheidsdienst kon bekijken, maar noch de heer Kamenov, noch zijn advocaat kregen toegang tot dit rapport, en weten dus niet wat de redenen voor het inreisverbod zijn. De veiligheidsdiensten stelden dat ze deze redenen omwille van de staatsveiligheid niet konden vrijgeven. Ook in beroep werden deze beslissingen bevestigd en stelden de rechters dat de nationale veiligheid primeerde op de privébelangen van de heer Kamenov.
 
Inreisverbod niet gepaard met voldoende procedurele garanties
 
Het EHRM herhaalt eerdere rechtspraak waarin het stelt dat een staat een vreemdeling mag uitzetten wanneer die criminele feiten heeft gepleegd. Maar wanneer er sprake is van een inmenging in het privé- of familieleven moet die inmenging in overeenstemming zijn met de wet en noodzakelijk in een democratische samenleving. De inmenging moet dus gerechtvaardigd worden door dwingende sociale noodzaak en proportioneel zijn met het beoogde doel.
 
Gezien de heer Kamenov al 14 jaar in Rusland samenwoonde met zijn vrouw en twee kinderen, oordeelt het EHRM dat er sprake is van een familieleven, en dat een inreisverbod van 16 jaar een inmenging vormt op dit recht.
 
Het EHRM is bereid om te aanvaarden dat het inreisverbod voor 16 jaar een legitiem doel nastreeft, met name de bescherming van de nationale veiligheid. De vraag rijst echter of deze inmenging in het familieleven van de heer Kamenov proportioneel is met het nagestreefde doel. Het EHRM stelt hierbij vast dat de nationale rechtbanken uitdrukkelijk geweigerd hebben de verschillende belangen af te wegen door te stellen dat  “[T]he executive body concluded that the actions of Mr Kamenov ... threatened the national security of the Russian Federation. Therefore, the public interest prevailed over the private interest of the applicant”. Hierdoor werden de principes uit artikel 8 EVRM en de relevante rechtspraak van het EHRM niet toegepast.
 
De verzoeker en zijn advocaat kregen op geen enkel ogenblik inzicht in de informatie in het rapport dat de basis zou vormen voor het inreisverbod. De rechtbanken beschikten ook niet over enige indicatie waarom de verzoeker een gevaar zou zijn voor de nationale veiligheid. Geen enkele van de uitspraken verwezen naar feiten of een algemene beschrijving van de feiten die aan de verzoeker worden toegelegd. Ook ten aanzien van EHRM gaf de overheid geen extra informatie vrij.
 
Het EHRM erkent zijn subsidiaire rol en de ruime appreciatiemarge van de Staten inzake nationale veiligheid. Het is dus aan de Staat zelf om te waken over de veiligheid van haar burgers en een beoordeling daarvan te maken op basis van de feiten die haar gekend zijn. Er moet dus voldoende belang gehecht worden aan de beoordeling door nationale autoriteiten en de nationale rechtbanken die beter geplaatst zijn om de bewijzen ten aanzien van een bedreiging van de nationale veiligheid te beoordelen.
 
Tegelijkertijd wijst het EHRM erop dat het beslissingsproces dat leidt tot een inmenging van artikel 8 EVRM rechtvaardig moet zijn en de belangen van het individu onder artikel 8 moet waarborgen. Deze procedurele waarborgen moeten gerespecteerd worden ook al worden ze niet expliciet opgenomen in de tekst van artikel 8 EVRM. Hiervoor verwijst het EHRM naar zijn eerdere rechtspraak.
 
Het EHRM onderzoekt vervolgens of de nationale procedures voldoende procedurele waarborgen bevatten, want zelfs wanneer de nationale veiligheid op het spel staat, vereisen de principes van de rechtsstaat en de rule of law dat maatregelen die de fundamentele mensenrechten kunnen aantasten onderworpen worden aan een onafhankelijk onderzoek. Dit onderzoek kan indien nodig gebeuren met gepaste procedurele beperkingen, op basis van niet vrijgegeven informatie.
 
Het individu moet echter de mogelijkheid hebben om de beslissing van de overheid dat het om nationale veiligheid gaat aan te vechten. Zonder die mogelijkheid zouden de autoriteiten de rechten uit het EVRM op willekeurige manier kunnen schenden. In casu, stelt het EHRM dat de nationale rechtbanken hun onderzoek beperkt hebben tot het beoordelen dat de veiligheidsdiensten binnen hun bevoegdheid handelden, en er dus geen onafhankelijk onderzoek werd gevoerd naar de redenen en of deze de beslissing rechtvaardigden. De nationale rechtbanken hebben het meest cruciale aspect dus niet onderzocht: of de veiligheidsdiensten voldoende hadden kunnen aantonen dat er specifieke feiten waren waardoor de verzoeker een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
 
Het EHRM concludeert dat het inreisverbod niet werd vergezeld door voldoende procedurele waarborgen. Zo voerden de nationale rechtbanken slechts een formalistisch onderzoek naar de beslissing tot het afleveren van een inreisverbod van 16 jaar. Bovendien had de advocaat van verzoeker geen toegang tot de bewijslast, noch had de verzoeker een samenvatting van de bewijzen en redenen gekregen. Hierdoor is het voor de verzoeker onmogelijk om de beslissing aan te vechten of zelf bewijzen, zoals een alibi of een verklaarbare uitleg, aan te brengen die de feiten zouden kunnen kaderen of rechtvaardigen.
 
Onvoldoende onderzoek naar zijn familiebanden met Rusland
 
Het EHRM verwijst naar de aanwezigheid van kinderen in deze zaak. De nationale autoriteiten zouden rekening moeten houden met de praktische haalbaarheid en proportionaliteit van een inreisverbod voor een ouder die geen onderdaan is, om erover te waken dat het hoger belang van het kind ook daadwerkelijke beschermt. Het EHRM stelt vast de verzoeker solide banden heeft met Rusland en dat een verhuis naar Kazachstan voor het gezin met heel wat moeilijkheden gepaard zou gaan. De vrouw en kinderen zijn Russische onderdanen en hebben heel hun leven in Rusland gewoond. Ze hebben geen enkele band met Kazachstan. De dochters zijn ook niet meer zo jong dat ze probleemloos van school zouden kunnen veranderen.
 
Hoewel de familie contact zou kunnen onderhouden via telefoon en internet, en op bezoek zou kunnen gaan naar Kazachstan, heeft een inreisverbod van 16 jaar een niet te onderschatten impact op de verbreking van het familieleven. De nationale rechtbanken hielden niet voldoende rekening met deze factoren. De nationale procedures gaven ook niet de mogelijkheid om te onderzoeken of het inreisverbod proportioneel is om het beoogde doel te bereiken. Hierdoor werd de verzoeker de procedurele waarborgen zoals vereist door artikel 8 EVRM ontzegd, en acht het EHRM de maatregel niet noodzakelijk in een democratische samenleving.