Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 5418/15 - 7-07-2022

Samenvatting

In deze zaak oordeelt het EHRM unaniem dat de Griekse autoriteiten artikel 2 EVRM tweemaal hebben geschonden: eenmaal wegens het gebrek aan een daadwerkelijk onderzoek na het zinken van een vissersboot met vluchtelingen aan boord (procedureel vlak), waarbij meerdere mensen het leven lieten en een tweede maal voor nalatigheden en vertragingen bij de reddingsoperatie (materieel vlak). Ook artikel 3 EVRM is geschonden omwille van de naaktfouilleringen die de politie bij de geredde personen uitvoerde zonder enige bescherming van hun privacy. 
 
Het EHRM kende verzoekers een morele schadevergoeding toe van 10.000 tot 100.000 euro (voor het verlies van een echtgenote en vier kinderen), afhankelijk van de omstandigheden van elke verzoeker. 
 
Feiten: vissersboot met vluchtelingen aan boord kapseist
 
De verzoekers zijn 13 Afghanen, 2 Syriërs en éen Palestijn die zich aan boord van een Turkse vissersboot bevonden. Bij het zinken van de boot lieten elf mensen het leven, waaronder enkele familieleden van de verzoekers. Zij maakten deel uit van een groep van 27 personen die in de nacht van 19 op 20 januari 2014 vanuit Turkije aan boord gingen van een vissersbootje om de Griekse kust te bereiken. Toen de motor stopte, begon de boot te drijven in de richting van het Griekse eiland Farmakonisi. Een boot van de Griekse kustwacht, met een bemanning van 4 personen, in het kader van de Europese Frontex-operatie Poseidon 2014, benaderde de boot van verzoekers. Vanaf dat moment lopen de versies van de feiten uiteen.
 
Volgens de aanvragers is de kustwacht, na in de lucht te hebben geschoten en te hebben geëist dat zij naar Turkije zouden terugkeren, met wapens in de hand aan boord van de vissersboot gegaan en heeft zij de passagiers bevolen op het dek te gaan zitten. Vervolgens sleepten ze hen met hoge snelheid met een touw van slechts 10 meter lang richting Turkije, waardoor er water in de vissersboot kwam. Toen de verzoekers de kustwacht om hulp vroegen en hun aandacht vestigden op de aanwezigheid van vrouwen en kinderen, sneed een van de kustwachters het touw door, waardoor de boot volledig kapseisde. Verscheidene verzoekers zagen hun familieleden voor hun ogen verdrinken. Volgens hen hebben de kustwachters degenen die overboord vielen niet geholpen en zelfs voorkomen dat sommige vluchtelingen aan boord van hun boot gingen.   
 
Volgens de Griekse regering werd de boot naar het Griekse eiland Farmakonisi gesleept, maar kapseisde de boot door paniek van de passagiers en hun plotselinge bewegingen.
 
Uiteindelijk werden 16 mensen gered nadat zij aan boord van de kustwachtboot waren gebracht en naar Farmakonisi waren gebracht. Bij aankomst werden sommige aanvragers gefouilleerd. Ze werden gedwongen voorover te buigen en zich naakt om te draaien voor de anderen en een groep soldaten.
 
De klachten van de verzoekers tegen de kustwacht door het Griekse gerecht werden verworpen. Toch werd een van de verzoekers -die ten tijde van de feiten minderjarig was – ervan beschuldigd de kapitein van de vissersboot te zijn. Hij werd veroordeeld voor mensenhandel, hoewel er volgens het hof van beroep geen winstoogmerk aanwezig was.
 
Voor het EHRM stellen verzoekers dat het handelen en nalaten van de Griekse kustwacht hun leven en dat van hun familieleden in gevaar heeft gebracht en dat er geen effectief onderzoek naar de omstandigheden is gevoerd (artikel 2 EVRM). Zij klagen ook aan dat de naaktfouillering in strijd was met artikel 3 EVRM.
 
Schending artikel 2 (procedureel vlak): het onderzoek was niet effectief en heeft doorslaggevende elementen genegeerd
 
Het EHRM bekijkt eerst of de Griekse gerechtelijke autoriteiten een daadwerkelijk onderzoek hebben gevoerd. Om "daadwerkelijk" in de zin van artikel 2 EVRM te zijn, moet een onderzoek naar een sterfgeval eerst adequaat zijn. Dit betekent dat het moet kunnen leiden tot de identificatie van de verantwoordelijken en eventueel tot hun bestraffing. In zaken waarin de dood van een persoon aan staatsfunctionarissen wordt verweten, is bovengenoemde verplichting een middelen- en geen resultaatsverplichting. De autoriteiten moeten dus de redelijke maatregelen hebben genomen die hun ter beschikking stonden om ervoor te zorgen dat bewijsmateriaal betreffende de betrokken feiten werd verkregen, met inbegrip van, onder meer, ooggetuigenverklaringen en bewijzen van deskundigen.
 
In casu is het EHRM van oordeel dat het onderzoek niet doeltreffend was en dit omwille van drie redenen:
 
Ten eerste, heeft de openbare aanklager de zaak tegen de grenspolitie gesloten, onder meer omdat sommige verzoekers tijdens hun eerste verhoren hebben verklaard dat het zinken was veroorzaakt door de plotselinge verplaatsing van de passagiers en dat zij geen beschuldigingen ten aanzien van de kustwacht hebben geuit. Verzoekers hebben tijdens een persconferentie op 23 januari 2014 echter verklaard dat deze documenten niet de werkelijkheid van hun verklaringen weergeven, met name wegens vertaalfouten. Een Griekse rechtbank heeft ook erkend dat een van de tolken die destijds door de onderzoekers werden gebruikt, de taal van verzoekers niet sprak. Gezien deze tekortkomingen konden de autoriteiten zich niet op de inhoud van deze notulen baseren zonder deze tekortkomingen en de redenen voor de opeenvolgende verschillende versies te onderzoeken.
 
Ten tweede, merkt het EHRM op dat de procureur heeft geweigerd verzoekers de opnames te verstrekken van de communicatie van de kustwacht en van de signaal- en radarelementen van de militaire basis Famakonisi, die het mogelijk maakten de precieze locatie van het scheepswrak en het moment waarop het kustwachtschip de reddingsdiensten alarmeerde, vast te stellen. Voor het EHRM was dit het doorslaggevende element van de zaak.
 
Ten derde was de openbare aanklager van mening dat terugdrijvingen als procedure voor het terugkeren of slepen (...) naar de Turkse territoriale wateren als praktijk niet bestaan, in het algemeen, en dat het overbodig was de specifieke beweringen van verzoekers ter zake te onderzoeken. Volgens verzoekers werd de praktijk van het terugsturen van migranten naar Turkse wateren (push-backs) destijds echter openlijk bepleit door de Griekse minister van de Zeemacht.
 
Het procedurele aspect van artikel 2 EVRM is derhalve geschonden.
 
Schending artikel 2 (materieel vlak): door omissies en vertragingen van de kustwacht heeft Griekenland zijn positieve verplichtingen niet nageleefd
 
Bij de vaststelling van de vermeende feiten hanteert het EHRM het criterium van bewijs "buiten redelijke twijfel", waarbij dit bewijs het resultaat is van een voldoende ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende reeks bewijzen of onweerlegbare vermoedens. Gelet op de tekortkomingen van het onderzoek is het EHRM van oordeel dat het niet kan concluderen of verzoekers al dan niet het voorwerp zijn geweest van een poging tot verwijdering naar Turkije. Zij beroept zich derhalve op de onbetwiste feiten van het zinken. Zij merkt op dat het vaartuig van de kustwacht een speedboot was die niet was uitgerust om verzoekers te redden.
 
Nadat het breken van het bevestigingspunt van het touw bij de boeg, ging de kustwacht aan boord van het vissersvaartuig om het opnieuw vast te maken en voerde een tweede sleepactie uit, waarbij de roep om hulp van de eisers werd genegeerd.
 
Volgens het EHRM was de paniek van de passagiers te voorzien en legt de regering niet uit waarom onder deze omstandigheden een tweede sleep werd uitgevoerd. De chronologie is ook belangrijk. Het coördinatie- en zoekcentrum werd pas om 2.13 uur door de kustwacht gealarmeerd, toen de vissersboot al half gezonken was (hij zou om 2.16 uur volledig zinken). Het centrum gaf om 2.25 uur een "Mayday Relay" uit en vroeg om 2.29 uur om tussenkomst van een helikopter, die pas om 3.52 uur arriveerde (een versterkingsboot werd pas om 2.45 uur gevraagd en arriveerde om 3.32 uur).  
 
Het EHRM is van oordeel dat van overheidsfunctionarissen, in dit geval de kustwacht, niet kan worden verwacht dat zij iedere persoon in gevaar op zee met succes redden: dit is een verplichting van middelen en niet van resultaten.  In casu geeft de Griekse regering echter geen verklaring voor de concrete omissies en vertragingen. Zij beweert bijvoorbeeld niet dat er op de dag van de schipbreuk geen geschiktere reddingsmiddelen beschikbaar waren wegens een aanzienlijke toevloed van vluchtelingen die het gebruik van dergelijke middelen elders noodzakelijk zou hebben gemaakt.
 
Om al deze redenen concludeert het EHRM dat de Griekse autoriteiten niet alles hebben gedaan wat redelijkerwijs van hen kon worden verwacht om verzoekers en hun familieleden het door artikel 2 EVRM vereiste niveau van bescherming van hun leven te bieden.
 
Het materiële vlak van artikel 2 EVRM is dus ook geschonden.
 
Schending artikel 3 EVRM: de naaktfouilleringen van de overlevenden zijn een vernederende behandeling
 
Bij aankomst op het eiland Farmakonisi werden de meeste overlevenden van de schipbreuk naar een basketbalveld in de open lucht gebracht, moesten zij zich uitkleden en werden zij naakt gefouilleerd ten overstaan van de andere overlevenden en een groep soldaten. Ze werden gevraagd te bukken en zich om te draaien voor minstens 13 mensen. Het EHRM merkt op dat verzoekers uitgeput en geschokt waren, sommigen hadden net familieleden voor hun ogen zien verdrinken, en dat de regering niet uitlegt waarom dergelijke fouilleringen om veiligheidsredenen gerechtvaardigd was. Volgens het EHRM waren deze naaktfouilleringen, gelet op de context, niet gebaseerd op overtuigende vereisten van veiligheid, openbare orde of misdaadpreventie. Zij vormen dus, in die omstandigheden, een vernederende behandeling.
 
Derhalve is ook artikel 3 EVRM geschonden.