Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 56971/10 - 8-11-2016

Samenvatting

Het EHRM veroordeelt Zwitserland voor een schending van artikel 8 EVRM (recht op een gezinsleven) omdat het bij de beslissing om een aanvraag gezinshereniging te weigeren een te oppervlakkig onderzoek had gevoerd naar het hoger belang van het kind. Het EHRM kent de verzoeker een schadevergoeding van 8.000 euro toe.
 
Feiten: Weigering gezinshereniging voor 15-jarige zoon van Zwitserse onderdaan
 
Mr. El Ghatet , een Egyptenaar, bekwam de Zwitserse nationaliteit na zijn huwelijk met een Zwitserse vrouw met wie hij een dochter kreeg. Hij heeft ook nog een oudere zoon uit een vorige relatie die bij zijn moeder in Egypt is gebleven. Die zoon kwam in 2003 via gezinshereniging naar zijn vader, maar keerde na anderhalf jaar terug naar Egypte wegens ruzies met zijn stiefmoeder. In 2006, na de scheiding van zijn vader, dient hij een nieuwe aanvraag gezinshereniging in, die werd verworpen door de Zwitserse administratie. Ze gingen in beroep, maar negatieve beslissing werd de nationale rechtbanken bevestigd.
 
Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beweert de verzoeker dat de weigering gezinshereniging met zijn zoon zijn recht op gezinsleven (art. 8 EVRM) heeft geschonden.
 
Schending art. 8 van het EVRM: de Zwitserse autoriteiten hebben niet voldoende rekening gehouden met het hoger belang van het kind
 
Het EHRM herhaalt dat het hoger belang van het kind niet systematisch verreist dat een verblijfsrecht aan kinderen wordt toegekend. Het verreist echter wel dat de nationale rechtbanken het hoger belang van het kind als een cruciaal element moeten beschouwen in het kader van hun belangafwegingen tussen het recht op gezinsleven van het individu en recht van de staat om migratie te controleren.
 
Volgens de Zwitserse overheid was de gezinshereniging met de vader in Zwitserland niet in het belang van het kind aangezien het kind lang in Egypte bij zijn moeder had verbleven, waar hij ook sociale banden had. Het Zwitserse hoogste Hof besliste dat de situatie in deze zaak verschilt van deze in de zaak Tuquabo-Tekle[1], waar de gezinshereniging de enige redelijke optie was om het gedwongen huwelijk van een 15-jarig meisje door haar grootmoeder te vermijden. Het EHRM bevestigt dat het hoger belang van het kind in Egypte niet werd bedreigd, maar is toch van oordeel dat de Zwitserse rechters niet voldoende rekening gehouden hebben met het belang van de 15-jarige zoon.
 
In casu is het niet duidelijk of de vader altijd gepland had om samen met zijn zoon in Zwitserland te leven maar dat is voor het EHRM niet doorslaggevend. Het is evenmin van belang dat de vader het volledige hoederecht over zijn zoon had volgens het Egyptische recht. Het EHRM meent dat de terugkeer van de vader naar Egypte om ginder een gezinsleven met zijn zoon te kunnen genieten geen redelijke optie is, aangezien hij ook een Zwitserse dochter heeft, die hieronder zou lijden.
 
De Zwitserse rechters hebben, na vier jaar procedure, rekening gehouden met de leeftijd van de zoon op het moment van hun beslissing (hij was intussen meerderjarig geworden), en niet op het moment van de aanvraag. Dat impliceert een extra afhankelijkheidsvoorwaarde waaraan hij niet voldeed op het moment van de beslissing. Dit, samen met een onvoldoende aandacht van Zwitserland voor de scheiding met zijn moeder (zij had haar zoon achtergelaten bij zijn grootmoeder om in Kuweit, bij haar nieuwe echtgenoot te gaan leven), laat het EHRM oordelen dat de Zwitserse rechters een te oppervlakkige analyse van het hoger belang van het kind hebben gevoerd.


[1] EHRM, Tuquabo-Tekle tegen Nederland, 1 december 2005, nr 60665/00.