Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 26764/12 - 8-12-2020

Samenvatting

In deze zaak oordeelt het EHRM dat Moldavië artikel 2 Protocol 4 (vrijheid van verplaatsing) heeft geschonden door de verlenging van het paspoort te weigeren aan een Moldavische onderdaan die in Roemenië verbleef, omdat de Moldavische autoriteiten zijn juridische argumenten niet hadden onderzocht, en omdat de administratie en rechters geen evenredigheidstoets hadden gevoerd.
 
Feiten: weigering verlenging paspoort aan Moldaviër op vraag van een bank voor een onbetaalde schuld vastgesteld in een vonnis van 12 jaar ervoor
 
De heer Rotaru, Moldavische onderdaan, verbleef sinds 2004 in Roemenië. In april 2010 vroeg hij de verlenging van zijn paspoort aan de Moldavische autoriteiten van de burgerlijke stand. Dit werd geweigerd door de administratie op basis van een onbetaalde schuld van ongeveer 16.450 dollar aan een bank, die hij krachtens een vonnis van 1998 moest betalen. Pas in september 2010 ondernam de bank de nodige stappen bij een gerechtsdeurwaarder om dat vonnis uit te voeren. Dhr. Rotaru ging vergeefs in beroep tegen de weigering. In 2012 richtte hij zich tot EHRM. Hij beweerde dat hij zijn werk in Roemenië heeft verloren en dat Moldavië zijn vrijheid van verplaatsing (art. 2 Protocol 4 EVRM) heeft geschonden. Meer dan 8 jaar later neemt het EHRM dit arrest.
 
Inmenging in de vrijheid van verplaatsing (art. 2 Protocol 4 EVRM): nood aan procedurele waarborgen tegen willekeur
 
Het EHRM herhaalt zijn rechtspraak i.v.m. de vrijheid van verplaatsing (art. 2 Protocol 4 EVRM). Een inmenging aan dat recht wordt aanvaard enkel mits de 3 traditionele voorwaarden. Ze moet “voorzien door de wet” zijn, een wettig doel nastreven en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. In deze zaak beperkt het EHRM zijn onderzoek tot de eerste voorwaarde. Een norm is "voorzienbaar" wanneer zij enige garantie biedt tegen willekeurige inbreuken door de overheid. Een wet die een discretionaire bevoegdheid verleent, moet de omvang daarvan bepalen en moet procedurele minimumwaarborgen bieden (§ 24). Een inmenging door de uitvoerende macht moet aan een effectieve controle van de gerechtelijke macht worden onderworpen. Bovendien moeten de autoriteiten regelmatig de noodzaak van de beperkende maatregel herbekijken (§ 25).
 
Schending art. 2 Protocol 4 EVRM: noch procedurele waarborgen in de wet, noch evenredigheidstoets door de rechters
       
In casu merkt het EHRM eerst op dat de Moldavische wetgeving wel een rechtsgrond bevat dat de weigering van een paspoort voorziet ten aanzien van een persoon die door het gerecht vastgestelde schulden heeft. Maar de wet zegt niets over belangrijke elementen zoals de duur van het verbod, de procedure gevolgd door de autoriteit van de burgerlijke stand, en de appreciatiemarge. Het EHRM stelt dat een automatische maatregel van onbepaalde duur in feite is opgelegd aan dhr. Rotaru. Zo’n automatisch reisverbod schendt art. 2 Protocol 4 (§ 28). Ten tweede hebben de nationale rechters geen rekening gehouden met de individuele situatie en de juridische argumenten van de verzoeker. Hij beweerde onder meer dat de bank laattijdig de uitvoering van het vonnis van 1998 had gevraagd, na de wettelijke termijn van 3 jaar. Ook was het verbod door de administratie beslist (april 2010) voor de bank de uitvoeringprocedure had gestart (september 2010). De kwestie van de evenredigheid van de maatregel is nooit door de Moldavische rechters onderzocht. Bovendien heeft geen heronderzoek van de situatie van dhr. Rotaru plaatsgevonden.
 
Het EHRM besluit dus dat hij was onderworpen aan een automatisch reisverbod van onbepaalde duur zonder doeltreffende en periodieke controle. In die omstandigheden was de inmenging niet “voorzien door de wet”. Het EHRM beslist unaniem dat artikel 2 Protocol 4 geschonden is. Dhr. Rotaru krijgt 3.000 euro morele schadevergoeding.