Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 75325/11 - 10-02-2015

Samenvatting

Feiten
Deze zaak betreft een Afghaans onderdaan geboren in 1990. In maart 2010 diende de verzoeker een asielaanvraag in bij het Roemeense Immigratiebureau. Hij stelde dat hij bij terugkeer naar Afghanistan blootgesteld zou worden aan vervolging door de Taliban, die reeds zijn vader en moeder hadden vermoord. Het Immigratiebureau weigerde zijn aanvraag in augustus 2010 op basis van ongeloofwaardigheid. Ook zijn beroepen werden afgekeurd. Enkele maanden later verzocht de openbare aanklager aan het Hof van Beroep van Boekarest een verklaring dat de verzoeker een ongewenst persoon was en een bevel tot opsluiting in een immigratiecentrum, voor redenen van nationale veiligheid die gebaseerd waren op documenten voorgelegd door de Roemeense inlichtingendienst. Deze documenten toonden aan dat de verzoeker betrokken was bij activiteiten gerelateerd aan terroristische aanslagen. Het Hof van Beroep stemde in met het verzoek van de openbare aanklager. Een beroep vanwege de verzoeker tegen deze beslissing werd afgewezen.
De verzoeker beriep zich op artikelen 5§1 (recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid) en 5§4 (recht op spoedige herziening van wettigheid van opsluiting) om te stellen dat hij gedurende langer dan een jaar op onwettige wijze was opgesloten, en dat geen interne rechtsmiddelen beschikbaar waren voor hem om de noodzakelijkheid van zijn opsluiting, op basis van zijn status als ongewenst verklaarde vreemdeling, te herzien. De verzoeker beweerde ook dat de geïsoleerde levensomstandigheden in het gesloten centrum neerkwamen op een onmenselijke behandeling en daarom een schending uitmaakten van artikel 3 EVRM.
Artikel 3 EVRM: geen schending
Wat de beweerde schending van artikel 3 EVRM betreft, stelt het Hof dat niet voldaan was aan de vereisten voor een artikel 3-schending. De verzoeker was immers in contact met zijn advocaat en een tolk, had permanente toegang tot zijn mobiele telefoon en had niet geklaagd dat de lange duur van zijn geïsoleerde opsluiting had geleid tot een verslechtering van zijn fysieke of mentale gezondheid.
Artikel 5§4 EVRM: schending
Met betrekking tot artikel 5§4 EVRM stelt het Hof dat, hoewel de verzoeker niet erg toegewijd was geweest door afwezig te zijn op de zittingen voor het Hof van Beroep en het Hooggerechtshof, de weigering van het beroep door het Hooggerechtshof tegen de beslissing van het Hof van Beroep op grond van laattijdigheid, van overdreven striktheid getuigde. Om die reden besluit het Hof tot een schending van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel om de wettigheid van opsluiting aan te vechten, en kent de verzoeker een schadevergoeding toe van 3.000 EUR.
Artikel 5§1 EVRM: geen schending
Wat artikel 5§1(f) EVRM betreft, is het Hof de mening toegedaan dat, hoewel deze bepaling geen maximum tijdsduur voor opsluiting bevat, opsluiting slechts gerechtvaardigd is indien een uitwijzingsoperatie voorbereid wordt. Niettegenstaande het feit dat de verzoeker had geklaagd over het gebrek aan een vastgelegde tijdsduur voor zijn opsluiting – die in praktijk langer dan een jaar had geduurd – gaat het Hof er van uit dat zijn effectieve tijd in detentie de maximumduur vastgelegd in de wet (18 maanden) niet had overschreden. Bovendien stelt het Hof dat de opsluitingsduur niet buitensporig was in het licht van de asielprocedure die zorgvuldig onderzoek vereistte en de mogelijkheid voor de verzoeker om bewijzen en argumenten voor te leggen gedurende deze periode. Voor het Hof toonde de eerder korte periode tussen de kennisgeving van de geweigerde asielaanvraag en de uitzetting van de verzoeker aan dat de enige doelstelling van de opsluiting erin bestond de verzoeker te verwijderen van het grondgebied. Bijgevolg besluit het Hof dat er geen schending was begaan van artikel 5§1 EVRM.