Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 4601/14 - 10-09-2015

Samenvatting

In een arrest van 10 september 2015 besliste het Hof dat de repatriëring van een alleenstaande vrouw, die beweerde het slachtoffer te zijn van een gedwongen huwelijk, naar Mogadishu niet strijdig met artikel 2 en 3 van het EVRM.
Feiten: terugkeer naar Mogadishu van uitgeprocedeerde Somalische asielzoekster
Verzoekster heeft Somalië verlaten toen ze 17 was. Ze vertelde dat ze gedwongen gehuwd was met een oudere man. Een paar dagen na het huwelijk probeerde ze samen met haar geheime lief Mogadishu te ontvluchten. Haar ooms betrapten het jonge koppel op het platform van een truck, waarop de ooms verzoekster en haar lief sloegen en uit het platform trokken. Hierdoor liep ze zware verwondingen op aan haar heup, met enkele maanden hospitalisatie als gevolg. Ze kon enige tijd bij  haar vader blijven totdat deze besliste dat ze beter terug naar haar man kon gaan. Vervolgens ontvluchtte ze, in august 2005, samen met haar lief de stad en bereikte ze Libië, vanwaar ze per boot doorreisden naar Italië. Ze kwam echter alleen in Italië aan. Haar vriendje verdronk tijdens de boottocht op de Middellandse zee.
Na een eerste asielaanvraag in Nederland, is ze in Zweden in 2007 terechtgekomen waar haar neven wonen. Pas in 2011 vroeg ze daar asiel aan. Na een mislukte poging om haar naar Nederland en Italië terug te sturen op basis van de Dublinverordening, hebben de Zweedse asielinstanties haar aanvraag tot internationale bescherming ten gronde verworpen, met repatriëring naar Somalië als gevolg.  
Voor het Europees Hof beweert de verzoekster dat een terugkeer naar Somalië een schending van artikels 2 (recht op leven: risico op moord door haar ooms), 3 EVRM (verbod tot foltering, onmenselijke of vernederende behandeling) en 4 (verbod op gedwongen werk en verslaving: een terugkeer naar haar gedwongen huwelijk wordt als een vorm van slavernij beschouwd) zou uitmaken.
 
 
Geen reëel risico door de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu
Het Hof moet de te voorziene risico’s van een repatriëring naar Somalië beoordelen zowel op basis van de algemene veiligheidssituatie als van de persoonlijke omstandigheden gebonden aan de verzoekster. In 2011, had het Hof beslist dat het geweld in Mogadishu zo hoog en intens was, dat iedereen in de stad een schending van artikel 3 van het EVRM riskeerde (arrest Sufi en Elmi, 28 juni 2011). Twee jaar later, kwam het Hof tot een andere conclusie, na een onderzoek van de verbeterde veiligheidssituatie ter plaatse: een loutere terugkeer naar Mogadishu brengt dus geen automatische schending van artikel 3 van het EVRM met zich mee (arrest K.A.B. t. Zweden, 5 september 2013).
 
Hoe meet het Hof het niveau van het geweld ? De rechters in Straatsburg nemen hier de criteria van een beslissing van de Britse UK Asylum and Immigration Tribunal (UKAIT) over. Gebruiken de vechtende partijen methoden en tactieken die burgers viseren of die het risico op burgerlijke slachtoffers verhoogt? Zijn die methoden ruim gebruikt bij de partijen, zijn de gevechten beperkt of wijd verspreid? Antwoorden op die vragen, samen met het aantal slachtoffers zijn relevant om de situatie te beoordelen. Volgens verschillende rapporten en een vonnis van dezelfde UKAIT van oktober 2014, is de situatie in Mogadishu niet verslechterd sinds september 2013. Het Hof merkt op dat de algemene militaire bomoperaties van 2011 vervangen zijn door doelgerichte aanvallen. Die aanvallen zijn vaak voorspelbaar en kunnen door gewone burgers redelijkerwijze vermeden worden volgens de UKAIT, die ook vaststelt dat vele inwoners naar de stad terugkeren. Op basis daarvan oordeelt het Hof dat de loutere aanwezigheid in Mogadishu geen reëel risico van schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt.
 
Alleenstaande vrouw zonder netwerk riskeert wel een schending van artikel 3 in Mogadishu maar niet in casu door ongeloofwaardig verhaal
Samen met het UNHCR is het Hof van oordeel dat teruggekeerde alleenstaande vrouwen in Mogadishu levensomstandigheden riskeren gelijk aan onmenselijke of vernederende behandeling als ze niet op de bescherming van een mannelijk netwerk kunnen rekenen. De verzoekster heeft Somalië al meer dan 10 jaar geleden verlaten toen ze 17 was. Haar moeder en vader zijn respectievelijk in 2010 en 2011 gestorven. Toch beslist het Hof, met vijf stemmen tegen twee, dat een terugkeer naar Mogadishu in casu geen schending van artikel 3 zou uitmaken omdat de rechters haar verhaal niet geloofwaardig achten. Het gebruik van verschillende identiteiten en geboortedata in Italië, Nederland en Zweden zijn hier niet relevant. De Europese rechters stellen zich ernstige vragen bij het feit dat ze haar asielaanvraag in Zweden 4 jaar na haar aankomst indiende en dat ze de belangrijke elementen meer dan één jaar na de indiening van haar aanvraag meldde (haar gedwongen huwelijk, de slagen door haar ooms en haar hospitalisatie voor het heupprobleem). De uitleg van verzoekster (laattijdige asielprocedure omdat ze een terugkeer naar Italië op basis van Dublin vreesde en geen melding van haar huwelijk omdat ze zich niet gehuwd voelt) worden niet als overtuigend beschouwd. Volgens het Hof zijn de door verzoekster ingeroepen gevaren niet plausibel. Omdat ze de dood van haar ouders heeft vernomen, trekt het Hof de conclusie dat de verzoekster nog contacten in Mogadishu heeft en dus kan rekenen op een mannelijk netwerk bij terugkeer, met name haar ooms en broer.
Gezien het ongeloofwaardige verhaal verwerpt het Hof ook de middelen op basis van artikels 2 en 4.
Twee rechters (Zupancic en De Gaetano) hebben tegen hun collega’s gestemd en uiten hun standpunt in een afwijkende opinie. Ze vinden dat de meerderheid verkeerde conclusies trekt door onbelangrijke discrepanties van verzoekster onder de loep te nemen, maar tegelijk de algemene situatie van Somalië te onderschatten. Volgens hen, is de methode van het Hof hier onaanvaardbaar, zoals in eerdere opinies ontwikkeld (ze verwijzen naar arresten K.A.B. t. Zweden van 5 september 2013 en J.K. en andere t. Zweden van 4 juni 2015). Het gevolg van de beslissing van de meerderheid is de repatriëring naar een land dat vijandig is tegenover verzoekster die gedurende 10 jaar afwezig was. Familieleden, en mannen in het bijzonder, zijn hier waarschijnlijk ook vijandig.