Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 23038/15 - 12-06-2018

Samenvatting

Zie ook EHRM 12 juni 2018, nr. 47781/10, Zezev t. Rusland
Volgens het EHRM kregen twee echtgenoten van Russische onderdanen geen voldoende procedurele garanties bij de betwisting van de beëindiging van hun verblijf omwille van nationale veiligheidsredenen. Rusland heeft hierdoor artikel 8 EVRM geschonden. Verzoekers krijgen allebei 12.500 euro schadevergoeding.
 
Feiten: beëindiging verblijf op basis van geheime nationale veiligheidsredenen van echtgenoten van Russische onderdanen
 
De verzoekers (Mr. Zezev en Mv. Gaspar) zijn getrouwd met een Russische onderdaan en hebben allebei een Russisch kind. Na enkele jaren wettig verblijf in Rusland vragen ze de Russische nationaliteit aan. In het kader van die nationaliteitsprocedure heeft de Russische veiligheidsdienst FSB een rapport voorgelegd, waaruit blijkt dat verzoekers een bedreiging zijn voor de nationale veiligheid. Op basis van dat rapport werd niet alleen de nationaliteit geweigerd maar werd ook hun verblijfsrecht afgenomen. De maatregel ging gepaard met een inreisverbod van 5 jaar, met de uitwijzing (naar respectievelijk Kazakstan en Tsjechië) en de scheiding van hun gezin als gevolg. De elementen waarop de autoriteiten zich baseren om hen als een bedreiging voor de nationale veiligheid te beschouwen zijn nooit aan hen bekend gemaakt. In de verschillende procedures tot bij het Russische hoogste gerechtshof hebben verzoekers tevergeefs de toegang tot de informatie van de FSB gevraagd. Voor het EHRM beweren ze dat de verblijfsbeëindiging en uitwijzing onevenredig is en artikel 8 EVRM (recht op gezinsleven) wordt geschonden.
 
Schending artikel 8: geen voldoende procedurele garanties
 
Voor het EHRM is er geen twijfel dat de betwiste maatregel een inmenging in het gezinsleven van verzoekers vormen. Het EHRM onderzoekt vervolgens of de uitwijzing en het inreisverbod van 5 jaar “noodzakelijk in een democratische samenleving” was (in overeenstemming met artikel 8 §2 EVRM). Hoewel Staten over een ruime appreciatiemarge beschikken om te bepalen of een vreemdeling al dan niet een bedreiging voor de nationale veiligheid vormt, moet de besluitvorming wel rechtvaardig zijn. De bevoegde nationale autoriteiten moeten daarbij voldoende rekening houden met de belangen van de betrokken personen. De procedurele verplichtingen van artikel 8 EVRM vereisen dat de redenen van de beslissing en de relevantie van de feitelijke gronden door een onafhankelijke instantie onderzocht worden. Adequate procedurele beperkingen kunnen toegepast worden bij het gebruik van vertrouwelijke informatie. Maar het individu moet in staat zijn om de beweringen van de uitvoerende macht i.v.m. het bestaan van redenen van nationale veiligheid te kunnen betwisten. Zonder gepaste garanties zouden de politie of andere autoriteiten het respect voor de grondrechten willekeurig kunnen omzeilen.
 
In beide zaken stelt het EHRM vast dat de Russische rechtbanken nooit een onafhankelijke beoordeling van de inhoudelijke informatie van de FSB hebben uitgevoerd. Ze hebben zich beperkt tot de vaststelling dat het verslag van de FSB binnen de bevoegdheden van de veiligheidsdienst valt. Het EHRM noteert dat de beweringen van de FSB voor verzoekers tijdens alle fases van de procedure geheim zijn gebleven. Ze konden daarop dus nooit reageren door bv. ontlastende bewijzen voor te leggen, alternatieve verklaringen voor hun gedrag of alibi voor te leggen. Bij gebreke daaraan kon dus geen correcte belangenafweging worden gevoerd, zoals vereist door de rechtspraak van het EHRM. Door het gebrek aan procedurele garanties is het recht op gezinsleven in beide zaken geschonden.