Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 11981/51 - 13-10-2016

Samenvatting

In een beslissing van 13 oktober 2016 veroordeelde het EHRM Griekenland tot een schending van artikel 8 EVRM (recht op respect  voor privé- en familieleven), en het gebrek aan het recht op een effectief rechtsmiddel omdat de Griekse autoriteiten na 12 jaar nog steeds geen beslissing hadden genomen over de asielaanvraag van een Turkse man waardoor deze in precaire omstandigheden moest leven. Het EHRM oordeelde eveneens dat Griekenland artikel 3 EVRM zou schenden, mocht de man worden uitgeleverd aan de Turkse autoriteiten.
 
Het is de eerste keer dat het EHRM oordeelt dat een verdragsstaat het recht op respect voor privé- en familieleven heeft geschonden (artikel 8 EVRM) omdat een staat jarenlang geen actie heeft ondernomen in een asielaanvraag, waardoor de betrokkenen in een langdurige precaire en onzekere situatie moet leven. In vroegere rechtspraak stelden de rechters enkel inbreuken vast wanneer de onzekere situatie ook een onmenselijke behandeling betekende. In M.S.S. t. België en Griekenland, bijvoorbeeld, leidde het (gebrek aan) opvangomstandigheden in combinatie met  de onzekerheid waarin de verzoeker zich bevond, tot een schending van artikel 3 EVRM.
 
Feiten : man heeft na 12 jaar nog steeds geen antwoord op zijn asielaanvraag ontvangen, ondanks een gunstig advies
Een Turkse man die in Turkije vervolgd werd voor zijn pro-Koerdische gedachtengoed en politiek activisme vluchtte in 2002 naar Griekenland. De man kon wegvluchten uit Turkije nadat hij enkele maanden in een isolatiecel werd vastgehouden, waar hij in hongerstaking ging. Omdat zijn gezondheidstoestand aanzienlijk verslechterde werd hij vrijgelaten, waarop hij kon vluchten.
 
In 2002 vroeg hij asiel aan in Griekenland. In eerste instantie werd zijn asielaanvraag afgewezen. Wanneer meneer echter in beroep ging werd een positief advies uitgeschreven om alsnog erkenning toe te wijzen. In overeenstemming met de Griekse procedure moet de minister van de openbare orde vervolgens binnen de 90 dagen een nieuwe beslissing nemen op basis van dat advies. Op het ogenblik dat zaak voorkwam voor het EHRM had de overheid nog steeds geen beslissing genomen. Dit betekende dat de man al meer dan 12 jaar in onzekerheid leefde.
 
In die 12 jaar ging de man elke zes maanden zijn kaart van asielzoeker vernieuwen. Deze kaart is geen verblijfsvergunning, waardoor meneer heel wat van zijn rechten niet kon openen. De kaart beschermde de asielzoeker enkel tegen een uitzetting. In 2005 vroegen de Turkse autoriteiten de uitlevering aan Griekenland omwille van de feiten waarvoor hij Turkije was ontvlucht. Het verzoek tot uitlevering werd echter afgewezen. Deze afwijzing werd door het Hof van Cassatie bevestigd in 2013.
 
De man richtte zich in 2015 tot het EHRM waar hij een schending inriep van artikel 3 en 8 EVRM, in combinatie met artikel 13 (recht op een effectief rechtsmiddel) en artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) omdat hij meende dat hij gediscrimineerd werd omwille van zijn nationaliteit.
 
Artikel 8 EVRM geschonden door de lang aanhoudende periode van kwetsbaarheid en onzekerheid waarin verzoeker zich bevond
 
Het EHRM stelde vast dat de schending van artikel 8 EVRM niet voortvloeide uit een verwijdering of uitzettingsbevel, maar uit het feit dat de verzoeker gedurende een lange tijd van 12 jaar in een lange en onzekere situatie moest leven. Door de precaire status die de verzoeker tijdens die periode had moest de verzoeker zonder werkvergunning werken in de bouw, kon hij zich niet inschrijven aan de universiteit zoals hij wenste, kon hij geen bankrekening openen, en geen taks-nummer verkrijgen om een zelfstandige activiteit uit te oefenen, of een rijbewijs bekomen.
 
Het EHRM stelde eveneens vast dat er een positief advies werd gegeven om hem alsnog te erkennen als vluchteling en dat de Griekse instanties het verzoek tot uitlevering aan Turkije hadden geweigerd. De Griekse overheid kon daar daarenboven geen enkele rechtvaardiging aanhalen voor het uitblijven van een beslissing.
Het EHRM concludeerde bijgevolg dat de Griekse overheid gefaald had te voldoen aan de haar positieve verplichting onder artikel 8 EVRM om effectieve en toegankelijke middelen te voorzien ter bescherming van het recht op eerbiediging van het privéleven. Deze positieve verplichting houdt onder meer in dat de bevoegde instanties de asielaanvraag van de verzoeker binnen een redelijke termijn moeten onderzoeken en zo zijn toestand van onzekerheid tot een minimum te beperken.[1]
Rekening houdend met deze conclusies, oordeelde het EHRM eveneens dat er sprake was van een schending van artikel 13 EVRM in samenhang met artikel 8. Het EHRM vond het echter niet nodig om een afzonderlijk onderzoek te voeren op grond van artikel 14 EVRM (verbod op discriminatie).
Schending van artikel 3 EVRM in geval van verwijdering naar Turkije zonder onderzoek naar persoonlijke omstandigheden van verzoeker
 
Het EHRM concludeerde eveneens dat er sprake zou zijn van een schending van artikel 3 EVRM en artikel 13 EVRM indien de aanvrager zou worden teruggestuurd naar Turkije zonder dat zijn persoonlijke omstandigheden door de Griekse autoriteiten ex nunc zouden worden beoordeeld.
 
Het EHRM hield hierbij rekening met de informatie waarover ze beschikte, met name dat de verzoeker, een pro-Koerdische linkse militant, ervan werd beschuldigd deel uit te maken van een gewapende terroristische organisatie en moord op de oprichter van een andere terroristische organisatie. In een verslag 2002 had de Griekse Medical Rehabilitation Centre for Torture Victims bevestigd verzoeker was gemarteld tijdens zijn gevangenschap in Turkije. Ook tijdens zijn zes arrestaties tussen 1992 en 1996 werd hij gemarteld.
 
Het EHRM oordeelde dat de verzoeker afdoende bewijs had ingediend voor zijn asielaanvraag in Griekenland, op basis van zijn geleden behandeling in Turkije, waar hij onderworpen was aan handelingen in strijd met artikel 3 EVRM, een bevinding die werd bevestigd door twee rechtbanken en het Raadgevend Comité voor asiel.
 
Aangezien de asielaanvraag van de verzoeker nog niet afgehandeld was en zijn status dus onzeker blijft, oordeelde het EHRM dat hij werd blootgesteld aan het risico verwijderd te worden naar Turkije zonder dat er een daadwerkelijk onderzoek is geweest van zijn asielaanvraag, ook al is er op het eerste zicht sprake van een aanzienlijk risico op een schending van artikel 3 EVRM bij een terugkeer.


[1] Voor een analyse van het arrest in het licht van M.S.S. en andere rechtspraak van het EHRM : https://strasbourgobservers.com/2016/11/21/on-a-positive-note-b-a-c-v-greece/