Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 71321/17 (en 9 anderen) - 14-09-2021

Samenvatting

In deze zaak oordeelt het EHRM unaniem dat een uitzetting van Syrische onderdanen naar Syrië door de Russische autoriteiten artikel 2 EVRM (recht op leven) en artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling) zou schenden wegens de onstabiele veiligheidssituatie. Rusland heeft ook artikel 5 §1 EVRM (recht op vrijheid en veiligheid) en artikel 5 §4 EVRM (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel over rechtmatigheid van detentie) geschonden door Syrische mannen meer dan 2 jaar in administratieve detentie te hebben geplaatst, zonder effectieve toegang tot een beroepsprocedure over hun detentie.
 
Feiten: Geplande uitzetting en detentie van Syrische onderdanen door de Russische autoriteiten
 
In dit arrest behandelt het EHRM 10 verzoekschriften samen die tussen 2017 en 2019 zijn ingediend door Syrische onderdanen. Ze kwamen tussen 2011 en 2014 met verschillende soorten visa naar Rusland. Door de oorlog in Syrië keerden ze niet terug en werd hun verblijf onregelmatig. Ze vroegen allemaal asiel aan. Sommigen ontvingen een weigeringsbeslissing, anderen kregen een tijdelijk asielstatuut dat nadien niet werd verlengd. Ze werden op verschillende momenten (tussen 2017 en 2019) en plaatsen aangehouden met het oog op repatriëring naar Syrië. Eén verzoeker werd aangehouden bij een mislukte poging om zijn tijdelijk asielstatuut te verlengen.
 
Tegen hun uitzetting hebben ze tevergeefs beroep ingediend voor de Russische rechtbanken. In eerste instantie, hebben bepaalde verzoekers geen bijstand van een tolk en ook geen juridische bijstand gekregen. Ze beweren dat hun terugkeer naar Syrië een risico op refoulement met zich meebrengt, door de algemene veiligheidssituatie (het steeds terugkerende geweld, de schendingen van staakt-het-vuren-overeenkomsten en de schrijnende humanitaire omstandigheden) maar ook op basis van individuele dreigingen, gebaseerd op bepaalde individuele kenmerken (Koerdische origine, godsdienstige overtuiging, leeftijd dat tot dienstplicht in het leger leidt…). De Russische rechtbanken hebben hun argumenten ook in hoger beroep verworpen. Enkel dankzij voorlopige maatregelen opgelegd door het EHRM konden ze aan de uitzetting ontsnappen.   
 
Voor het EHRM beweren de verzoekers dat hun uitzetting naar Syrië artikel 2 EVRM (recht op leven) en 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling) zou schenden en dat hun opsluiting (van één maand en 5 dagen tot meer dan 2 jaar) zonder effectieve toegang tot een beroepsprocedure artikel 5 §1 EVRM (recht op vrijheid) en 5 §4 EVRM (recht op spoedige voorziening van de detentie) heeft geschonden.
 
Nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput via de uitwijzingsprocedure ook al diende een verzoeker geen beroep in de asielprocedure in
 
Één verzoeker diende geen beroep in tegen de weigeringsbeslissing van het vluchtelingenstatuut omdat de kansen op succes van zo’n beroep minimaal zijn. Cijfers bevestigen dit ook. In april 2019 hadden twee Syrische onderdanen het statuut van vluchteling in Rusland. Het aantal Syriërs met een tijdelijk asielstatuut was toen 790. In januari 2020 waren er nog 591 begunstigden van het tijdelijk statuut en in april 2020 nog 495 (§32). Het feit dat bepaalde verzoekers geen beroep tegen de weigering in hun asielprocedure ingediend hebben maakt hun verzoek voor het EHRM niet onontvankelijk, zoals de Russische regering aanhaalde. Ze hebben artikel 2 en 3 EVRM voor de Russische rechtbanken ingeroepen in het kader van hun uitwijzingsprocedure. Volgens het EHRM, volstaat dit. Het bezwaar van de regering betreffende de niet-uitputting van de nationale rechtsmiddelen wordt verworpen. Het EHRM beoordeelt de procedurele waarborgen van artikel 2 en 3 EVRM dus enkel in het kader van de verwijderingsprocedure en niet van de asielprocedure (§ 65 en 92).      
 
Schending artikel 2 en 3 EVRM: uitzetting naar Syrië momenteel en althans in de nabije toekomst niet haalbaar wegens de onstabiele veiligheidssituatie
 
In principe maakt het EHRM geen eigen beoordeling van de feiten, in casu van de veiligheidssituatie in Syrië en de geloofwaardigheid van asielzoekers. Dit is in principe de taak van de nationale rechters. In deze zaak stelt het EHRM vast dat de argumenten rond het risico op refoulement niet goed onderzocht zijn door de Russische rechtbanken. De nationale rechters waren gefocust op het onregelmatig verblijf van de verzoekers en hebben de neergelegde bronnen over de situatie in Syrië zo goed als genegeerd. Hun beslissing bevat gestereotypeerde antwoorden zoals “niets objectief belet dat verzoekers terugkeren" of dat "[verzoekers] geen omstandigheden hebben beschreven of bewijzen hebben aangedragen waaruit zonder twijfel blijkt dat zij in Syrië het risico lopen te worden vervolgd" (§ 98). Het EHRM herhaalt dat “een zekere mate van speculatie inherent is” aan de preventieve doelstelling van artikel 3 EVRM en dat betrokkenen niet moeten beschikken over duidelijke bewijzen van hun bewering dat zij zouden worden blootgesteld aan een verboden behandeling (zoals eerder gesteld door de Grote Kamer van het EVRM in de zaak Paposhvili). Door die lacunes zal het EHRM zelf de feiten beoordelen.
 
Volgens de Russische autoriteiten konden de verzoekers op een veilige manier naar Syrië terugkeren, dit op basis van rapporten van het Russische ministerie van Defensie en van het Verzoeningscentrum (Reconciliation Centre) waarin Rusland een bepaalde diplomatieke rol speelt. Het EHRM beoordeelt het risico op het moment van zijn eigen beslissing (§ 107). Op basis van verschillende betrouwbare bronnen over de veiligheidssituatie in Syrië (rapporten van het UNHCR en andere internationale bronnen van 2017 tot 2021, en ook uittreksels van bovenvermelde Russische rapporten), stelt het EHRM dat uitzettingen naar Syrië momenteel en althans in de nabije toekomst niet haalbaar zijn wegens de onstabiele veiligheidssituatie (§109). Bovendien noteert het EHRM dat verzoekers' eigen relaas van de gebeurtenissen in Syrië strookt met informatie uit betrouwbare en objectieve bronnen over de algemene situatie, waaruit blijkt dat zij door hun persoonlijke omstandigheden een verhoogd risico lopen om aldaar slecht te worden behandeld (risico op willekeurige detentie, foltering, Koerdische origine…). Het EHRM noteert ook dat alle verzoekers, mannen in de gevechtsleeftijd, een "risicoprofiel" hebben en gedwongen worden ingelijfd bij het leger, zonder dat uitzonderingen worden gemaakt voor gewetensbezwaren. Ontduiking van de dienstplicht kan zware gevolgen hebben zoals uitzending naar een frontliniegevechtspost met een minimale militaire opleiding, diensttijd die langer is dan de normale vereiste diensttijd, en mishandeling tijdens detentie.
 
Op basis van zijn beoordeling over de algemene veiligheidssituatie in Syrië en van alle elementen van de zaak, besluit het EHRM dat er een reëel risico bestaat dat verzoekers mishandeld of gedood zullen worden indien de bevelen tot hun uitwijzing naar Syrië ten uitvoer worden gelegd. Artikel 2 en 3 EVRM zou dus bij uitzetting geschonden zijn.
 
Schending artikel 5§1 EVRM (recht op vrijheid) voor twee verzoekers: onredelijke duur van detentie (2 jaar)
 
Volgens het EHRM, maakt de voorlopige opschorting van de uitwijzingsprocedure als gevolg van een voorlopige maatregel (bv. op basis van een Rule 39 van het procedurereglement) op zich de detentie van de betrokkene niet onwettig. De detentie kan artikel 5§1 EVRM nog respecteren mits de autoriteiten in een later stadium nog steeds de uitwijzing overwegen, zodat "actie wordt ondernomen", ook al is de procedure opgeschort, en op voorwaarde dat de detentie niet “onredelijk lang” zal duren. Het EHRM heeft al meermaals schendingen van deze bepaling door Rusland vastgesteld ten aanzien van vreemdelingen die in Rusland vrijwel voor onbepaalde tijd worden vastgehouden met het oog op administratieve uitzetting. Het EHRM merkt dat twee verzoekers (M.D. en M.O.) meer dan 2 jaar zijn opgesloten zonder de mogelijkheid van een periodieke gerechtelijke herziening van de redenen voor hun detentie en zonder regelmatige beoordeling of hun verwijdering nog een "realistisch vooruitzicht" bleef. Daardoor is artikel 5§1 EVRM geschonden ten aanzien van die twee verzoekers.
 
Geen schending artikel 5§1 EVRM (recht op vrijheid) voor andere verzoekers: duur van migratiedetentie van 2 maanden en half is in casu redelijk
 
Drie andere verzoekers zijn respectievelijk gedurende twee maanden, twee maanden en een half en één maand en 5 dagen opgesloten. Ze zijn vrijgelaten ofwel na het verstrijken van de maximale duur van twee maanden, of na beoordeling door de Russische districtsrechtbank op basis van de voorlopige maatregelen genomen door het EHRM. In die omstandigheden vindt het EHRM dat de duur van hun detentie niet buitensporig en niet langer dan redelijkerwijs voor het nagestreefde doel vereist was.    
 
Schending van artikel 5 §4 EVRM: geen toegang tot een regelmatig gerechtelijke controle van de detentie
 
Ondanks wetgevende initiatieven nu hangende bij de Douma, is er nog geen toegankelijke procedure om een regelmatige gerechtelijke controle van de migratiedetentie te garanderen. Daardoor is artikel 5 §4 EVRM geschonden ten aanzien van betrokken verzoekers.
 
Twee verzoekers die meer dan 2 jaar zijn opgesloten krijgen 5.000 euro als morele schadevergoeding.