Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 41643/19 - 14-09-2021

Samenvatting

Het EHRM veroordeelt Denemarken voor een schending van artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) omdat het bij het besluit tot uitzetting van een veroordeelde Somalische onderdaan niet voldoende rekening heeft gehouden met het feit dat hij geen zwaarwichtig strafblad had, dat hij nooit een waarschuwing had gekregen dat hij uitgezet zou kunnen worden, en dat hij sterke banden heeft met Denemarken, waar hij sinds zijn vierde jaar met zijn familie heeft gewoond.
 
Feiten: Somalische onderdaan krijgt bevel tot uitzetting na verschillende strafrechtelijke veroordelingen
 
De verzoeker kwam in 1997 als vierjarige vanuit Somalië naar Denemarken, en kreeg toen ook asiel. Hij woont al ruim twintig jaar in Denemarken. Hij is niet gehuwd en heeft geen partner en kinderen, maar woont in bij zijn zus en broer. Hij heeft geen familie in Somalië. Hij werd verschillende keren strafrechtelijk veroordeeld, waarbij ook gevangenisstraffen zijn opgelegd. In 2018  werd hij nogmaals veroordeeld, ditmaal wegens verboden wapenbezit. Naast een gevangenisstraf legde de rechtbank een voorwaardelijke uitzetting op, met een proeftijd van twee jaar. In beroep oordeelde het gerechtshof dat de veroordeling behouden werd, maar het veranderde de voorwaardelijke uitzetting in een uitzetting met een permanent inreisverbod.
 
EHRM: schending artikel 8 EVRM door disproportionele maatregel
 
Het EHRM oordeelt dat de uitzetting en het inreisverbod een beperking vormen op zijn recht op privéleven en dat deze beperking door de wet is voorzien, met als doel het voorkomen van criminaliteit en ordeverstoring. Het EHRM overweegt dat de Deense gerechten uitgebreid de wettelijke criteria hebben onderzocht en hebben geoordeeld dat er sprake moest zijn van ernstige redenen om de uitzetting van verzoeker te rechtvaardigen.
 
Het EHRM stelt vast dat de verzoeker als minderjarige verschillende keren is veroordeeld, voornamelijk voor verkeersovertredingen en drugsdelicten, en als volwassene ook meerdere keren. De veroordeling wegens verboden wapenbezit is een ernstig delict dat ernstige gevolgen had kunnen hebben voor anderen. Het Deense gerechtshof heeft terecht geoordeeld dat de uitzetting en het inreisverbod zwaar zou wegen voor verzoeker vanwege de lengte van zijn verblijf in Denemarken. De verzoeker heeft, volgens het Deense gerechtshof, voldoende kennis van de taal, gewoontes en cultuur in Somalië, zodat hij daar zou kunnen leven.
 
Het EHRM stelt echter vast dat de verzoeker nog niet eerder is gewaarschuwd dat een uitzetting zou kunnen worden opgelegd en meent dat de eerdere begane delicten niet van dien aard waren dat de verzoeker een bedreiging vormt voor de openbare orde. De verzoeker is op zeer jonge leeftijd in Denemarken gekomen, verblijft daar ruim twintig jaar en heeft dus sterke banden met Denemarken, terwijl zijn banden met Somalië feitelijk niet bestaan. Het EHRM is dan ook van oordeel dat het opleggen van de uitzetting en het levenslange inreisverbod naar Denemarken disproportioneel is, en dus niet noodzakelijk in een democratische samenleving. Daarmee schendt Denemarken artikel 8 EVRM.