Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 18039/11 - 15-01-2015

Samenvatting

(Samenvatting in samenlezing met EHRM 15 januari 2015, A.F t. Frankrijk)
Deze twee zaken gaan over twee Soedanese onderdanen, leden van niet-Arabische stammen van Darfoer. A.A. en A.F. zijn respectievelijk in 2010 en 2011 naar Frankrijk gevlucht. Ze beweerden in Soedan meermaals aangehouden, opgesloten en gefolterd te zijn door de Soedanese autoriteiten, die hen verdachten van lidmaatschap van de oppositiebeweging JEM. Hun dorpen werden door het Soedanees leger aangevallen, met de dood van familieleden tot gevolg. A.A. was nooit lid van de JEM, maar hen hulp verleend bij het herstellen van voertuigen. A.F. heeft aan verschillende gespreksgroepen over Darfoer deelgenomen die de gewelddadige misbruiken van het regime bekritiseerden. Volgens A.A. werd hij onder meer met tangen geslagen, terwijl hij met een touw aan een haak aan het plafond werd opgehangen. Beide verzoekers hebben een medisch attest aan de Franse autoriteiten voorgelegd. De Franse migratieautoriteiten beslisten in beide gevallen dat hun verklaringen te vaag waren en dat de medische attesten geen afdoende bewijs van de foltering vormden. De interne beroepsinstanties bevestigden dat standpunt en besloten dat de uitwijzing naar Soedan geen schending van artikel 3 EVRM met zich meebracht. De uitvoering van de daaropvolgende uitwijzingsbeslissingen werd echter geschorst naar aanleiding van een voorlopige maatregel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
 
Tegenstrijdigheden in de chronologie nemen niet weg dat het verhaal geloofwaardig kan zijn
 
Het Hof komt tot een tegenovergestelde conclusie dan de Franse rechtscolleges en beslist dat de uitwijzing van beide verzoekers naar Soedan het verbod van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling  van artikel 3 EVRM zou schenden.
Op basis van recente betrouwbare bronnen (VN verslagen, rapport van HRW…) stelt het Hof vast dat de veiligheidssituatie in Darfoer erg kritiek is. In het conflict tussen de oppositiebeweging en het regime vielen talrijke burgerslachtoffers. Niet enkel hoge profielen van opposanten riskeren vervolgingen, mishandelingen en soms dodelijke reacties van de autoriteiten, maar ook elke persoon die ervan verdacht wordt zich tegen het regime te verzetten, hetgeen door het Hof reeds eerder werd vastgesteld (AA t. Zwitserland, 7 januari 2014, nr. 58802/12). De situatie is sindsdien verergerd.
Het Hof merkt op dat sommigen elementen van het verhaal van de verzoekers met objectieve informatie overeenkomen (bv. periode of datums van aanvallen op dorpen of vluchtelingenkamp van de verzoekers) en dat hun verklaringen over hun parcours en de pijnlijke vervolgingen in het algemeen coherent en gedetailleerde waren. Het Hof is van mening dat de Franse autoriteiten het verhaal niet mochten weerleggen louter op basis van lichte tegenstrijdigheden in de chronologie. Ook het feit dat belangrijke elementen van het verhaal (detentie) enkel voor de beroepsinstantie en niet bij het verhoor in de administratieve fase voorgelegd werden, maakt hun verhaal niet ongeloofwaardig. Volgens het Hof lijkt het logisch dat de verzoeker zijn verhaal aanvult bij de beroepsfase van de procedure.
In de zaak A.F. beslist het Hof dat de latere indiening van een tweede asielaanvraag met een valse identiteit het verhaal evenmin ongeloofwaardig maakt, omdat die op dezelfde vrees gegrond werd (enkel de data en de modus operandi van de vlucht verschillen). Zonder het uitdrukkelijk te vermelden, meent het Hof dat het principe “fraus omnia corrupit” nooit zomaar mag toegepast worden bij ernstig risico op foltering. Het Hof besteedt ook aandacht aan de medische attesten waaruit blijkt dat de verzoekers littekens hebben, die met de beweerde oorzaak (slagen) kunnen overeenkomen.
De Franse instanties hadden zowel het verhaal als de medisch attesten met een bijzonder beknopte motivering weerlegd. Gezien de etnische en geografische afkomst niet op een overtuigende manier in de procedure in Frankrijk werd betwist, meent het Hof dat de risicofactor vast staat. Onder meer rekening houdend met de extra controles in de luchthaven van Khartoum op personen afkomstig uit Darfoer die na een lang verblijf in het buitenland terugkeren, beslist het Hof dat de uitvoering van de uitwijzingmaatregel naar Soedan het folteringsverbod van artikel 3 EVRM zou schenden.