Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 49441/12 - 19-05-2016

Samenvatting

In een arrest van 19 mei 2016 veroordeelt het EHRM Griekenland voor een schending van artikel 8 EVRM (het recht op gezinsleven), omdat ze een Albanese man verbood terug te keren naar Griekenland waar hij een Grieks gezin had en meer dan 20 jaar had verbleven.
 
Feiten
De verzoeker is een Albanese man, die sinds 1989 in Griekenland leeft en werkt. Hij heeft er een Griekse vrouw en twee kinderen met de Griekse nationaliteit. In 1999 werd de man veroordeeld voor de aankoop van verdovende middelen. Hij kreeg een bevel om het grondgebied te verlaten en een inreisverbod. Na zijn vrijlating onder voorwaarden, werd hij uitgewezen naar Albanië. In 2007 kwam hij op irreguliere wijze terug naar Griekenland. In 2012 werd hij opnieuw uitgezet. Zijn verzoeken om terug te mogen keren naar Griekenland werden afgewezen.
 
Schending artikel 8 EVRM: de inmenging is niet proportioneel met het beoogde doel
Het EHRM stelt dat een permanent inreisverbod een inmenging vormt op het gezinsleven van de man. Die inmenging is voorzien in de wet, en dient een legitiem doel, met name de bescherming van de openbare en het vermijden dat er strafrechtelijke inbreuken worden gepleegd. Er moet dus worden nagegaan of die inmenging proportioneel is met het beoogde doel en noodzakelijk in een democratische samenleving.
 
De verzoeker in deze zaak leefde en werkte al sinds 1989 in Griekenland, en is er gehuwd met een Griekse vrouw met wie hij twee Griekse kinderen heeft. Zijn drie broers hebben een speciale verblijfskaart voor vreemdelingen van Griekse origine. Het EHRM heeft geen kennis van het statuut van de man, maar omdat de Griekse overheid nergens het eventuele irregulier statuut van de man aanhaalt, beschouwt het EHRM hem als een gevestigde migrant, dit gelet op zijn origine (Albanees van Griekse origine), zijn lang verblijf en leven in Griekenland voor zijn strafrechtelijke veroordeling. Om de proportionaliteit van de inmenging te beoordelen grijpt het EHRM dus terug naar criteria die ze heeft ontwikkeld in Üner tegen Nederland (18 oktober 2006 (Grote Kamer), zaak nr. 46410/991).
 
Vooreerst stelt het EHRM vast dat de verzoeker in 1999 onder voorwaarden werd vrijgelaten. Uit zijn dossier bleek dat hij zich goed had gedragen tijdens de opsluiting, spijt heeft van zijn daden en dat er dus weinig kans is op recidive. De uitwijzing en scheiding van zijn familie, zou zware psychologische en financiële gevolgen hebben.
 
Vervolgens stelt het EHRM vast dat de verzoeker, op het moment dat hij in 2012 terug werd gestuurd naar Albanië, in totaal al 20 jaar in Griekenland heeft gewoond. Dit komt neer op ongeveer de helft van zijn leven, waardoor Griekenland het centrum is van zijn privé- en gezinsleven.
 
In de derde plaats benadrukte de nationale rechter de mogelijke schending van artikel 8 EVRM als de gewraakte maatregel werd afgedwongen. In een besluit van 2011 blijkt echter dat sinds het uitzitten van zijn straf, de man tijdens zijn verblijf in Griekenland geen misdrijven heeft gepleegd of zich bezig heeft gehouden met activiteiten die de openbare orde in gevaar brengen. Zijn vrouw en kinderen wonen op een duurzame en stabiele wijze in een huis dat hun eigendom is. De man vormde geen gevaar voor de openbare orde en het is onwaarschijnlijk dat hij zou onderduiken, of indien hij dat toch zou doen, is hij makkelijk terug te vinden. Het criminele verleden van de verzoeker is dus geen doorslaggevende factor meer in deze zaak.
 
In 2012 stelde de administratieve rechtbank vast dat de deportatie van de verzoeker hem schade zou toe brengen, die niet gemakkelijk kan worden hersteld, namelijk de vernietiging van de familiebanden, dat hij in Griekenland tot op heden had ontwikkeld. Sterker nog, zijn vrouw en kinderen hebben de Griekse nationaliteit, hij woonde in een huis dat eigendom is van zijn vrouw en twee broers, en zijn ouders en zijn broers hebben een speciale verblijfsvergunning voor Albanezen van Griekse oorsprong. De administratieve rechtbank oordeelde wel dat de gewraakte maatregel gerechtvaardigd was om dwingende redenen van algemeen belang.
 
Zijn vrouw en kinderen wonen al hun hele leven in Griekenland en hebben geen nauwe banden met Albanië. De verzoeker en zijn gezin hebben dus bijzonder sterke banden met Griekenland. Een levenslang inreisverbod zou er toe leiden dat de zesjarige zoon zonder zijn vader zou opgroeien, terwijl het in het hoger belang van kind is om bij zijn beide ouders te zijn.
In het licht van al die elementen oordeelt het EHRM dat er geen billijk evenwicht was in de onderhavige zaak, en dat artikel 8 EVRM werd geschonden. Het EHRM kent de verzoeker 3.500 euro schadevergoeding toe.