Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 41282/16 - 20-06-2017

Samenvatting

In dit arrest bevestigt het EHRM het oordeel van de Zwitserse autoriteiten en stelt dat een verwijdering van een Eritrese man naar Eritrea artikel 3 EVRM niet schendt. De Zwitserse autoriteiten geven in hun tussenkomst wel aan dat de man een nieuwe asielaanvraag kan indienen waarin ze zullen onderzoeken of de militaire dienst waaraan de man bij terugkeer dreigt onderworpen te worden al dan niet strijdig is met het verbod op slavernij en het verbod op dwangarbeid (Artikel 4 EVRM).
 
Feiten: ongeloofwaardige asielaanvraag Eritrese asielzoeker
 
M.O, een Eritrese onderdaan, vraagt in 2014 asiel aan in Zwitserland, omdat hij vreest dat hij bij een terugkeer naar Eritrea slachtoffer zou worden van handelingen strijdig met artikel 3 EVRM. Hij haalt aan dat hij een deserteur is, waarvoor hij werd opgesloten. Na een ontsnapping verliet hij illegaal het land. De Zwitserse asielinstanties menen echter dat hij zijn asielverzoek niet kan onderbouwen en dat er tegenstrijdigheden in zijn verhaal zijn. Ze achten zijn aanvraag dan ook niet geloofwaardig.
 
Terugkeer naar Eritrea: geen schending artikel 3 EVRM
 
Het EHRM stelt op basis van actuele informatie dat er ernstige bezorgdheden zijn over respect voor de mensenrechten in Eritrea, en dat mensen met verschillende profielen het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen. Dit wordt onder meer aangetoond door het feit dat 92 % van de asielaanvragen in 2016 in de EU, Noorwegen en Zwitserland geleid hebben tot een beschermingsstatus. Het EHRM stelt echter dat de algemene situatie niet van die aard is dat een onderdaan bij een terugkeer zou worden blootgesteld aan een vernederende en onmenselijke behandeling. Dit kan enkel in de meest extreme situatie. De algemene mensenrechtensituatie verhindert in casu dus niet per se een terugkeer, aldus het EHRM.
 
De individuele omstandigheden zijn bijgevolg doorslaggevend. Het EHRM herhaalt dat het aan de verzoeker is om zijn asielaanvraag te onderbouwen. Hieromtrent stelt het EHRM vast dat M.O geen directe bewijzen had voorgelegd die aantonen dat hij vernederende en onmenselijke behandeling zou vrezen bij een terugkeer. Vooral ten aanzien van zijn illegaal vertrek benadrukt het EHRM het gebrek aan bewijs. Verzoeker verwijst daarbij naar algemene informatie die aantonen dat het illegaal vertrek van personen die dienstplichtig zijn voldoende zou zijn om die persoon als deserteur te beschouwen, en vervolgens te onderwerpen aan behandelingen strijdig met artikel 3 EVRM. Daarnaast vonden de Zwitserse asielinstanties de verklaringen van de verzoeker niet geloofwaardig, in het bijzonder de elementen rond zijn illegaal vertrek uit het land. Het EHRM herhaalt dat het niet zijn taak is de feiten zelf opnieuw te beoordelen, maar dat dit toebehoort aan de nationale autoriteiten. Het EHRM bevestigt dat de Zwitserse asielinstanties de asielaanvraag correct onderzocht hebben en stelt dat een terugkeer naar Eritrea geen schending van artikel 3 EVRM zou opleveren.
 
Nationale overheid: nieuwe asielprocedure voor een onderzoek over verenigbaarheid van verplichte dienstplicht met artikel 4 EVRM is mogelijk
 
M.O. haalde eveneens aan dat een terugkeer naar Eritrea een schending zou opleveren van artikel 4 EVRM (verbod van slavernij en dwangarbeid). Deze klacht wordt door het EHRM verworpen wegens niet uitputting van de interne rechtsmiddelen. Zijn asielverzoek focuste zich immers op een mogelijke schending van artikel 3 EVRM. Hij had daarbij niet aangehaald dat de dienstplicht slavernij of gedwongen arbeid zou uitmaken. De tussenkomst van de Zwitserse overheid aan het EHRM geeft echter aan dat de M.O een nieuwe asielprocedure kan starten, waarbij zijn aanvraag in het licht van artikel 4 EVRM zal worden overzocht.