Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 47142/18 - 20-06-2019

Samenvatting

In deze zaak vermijdt België een eventuele veroordeling van het EHRM door 20.000 euro schadevergoeding aan verzoekster te betalen voor 2 maanden opsluiting in een gesloten centrum.
 
Feiten: twee maanden administratieve opsluiting van Angolese vrouw met wettig verblijf in Zwitserland
 
Op 29 januari 2018 belandt de verzoekster, een Angolese vrouw, in België vanuit Kinshasa. Haar uiteindelijke bestemming is Zwitserland waar ze op een reguliere wijze verblijft samen met haar minderjarige dochter. Aan de grens krijgt ze een beslissing tot terugdrijving naar Congo gepaard met een opsluiting in een gesloten centrum. Op 9 februari en 30 maart 2018 oordeelt de raadkamer van Brussel dat haar detentie onwettig is, en dat ze onmiddellijk vrijgesteld moet worden. De DVZ voert die beslissingen niet uit. Pas op 3 april wordt ze door de DVZ vrijgelaten. Na iets meer dan twee maanden detentie mag ze uiteindelijk naar Zwitserland doorreizen.
Voor het EHRM beweert de verzoekster dat haar opsluiting artikel 5 §1 f) en §4 van het EVRM heeft geschonden.
Schrapping van de rol na akkoord om 20.000 euro schadevergoeding te betalen
Het EHRM had de zaak kunnen behandelen in het licht van de zaak Rusu (t. Oostenrijk, nr. 34082/02, 2 oktober 2008) waarin een opsluiting van één maand van een vreemdeling zonder geldig paspoort artikel 5§1 f) schond omdat de bedoeling van Mevr. Rusu vanaf het begin was het land te verlaten. Het risico van onwettig verblijf was dus onbestaande, en dus ook de nood aan detentie. Het EHRM had zich ook kunnen buigen over de verenigbaarheid van de beroepsprocedure tegen detentie voorzien in artikel 71 Vreemdelingenwet met artikel 5§4 van het EVRM[1].
Dat is echter niet gebeurd. Zoals in andere recente zaken[2], heeft de Belgische staat deze zaak met succes in der minne geregeld om een (eventuele) veroordeling door het EHRM te vermijden. In ruil voor 20.000 euro schadevergoeding doet verzoeker afstand van haar procedure voor het EHRM die de zaak niet meer hoeft te onderzoeken. Het EHRM neemt akte van de minnelijke schikking en schrapt de zaak van de rol.


[1] Zie daarover de mercuriale van de Procureur-generaal bij het Hof van cassatie A. HENKES, “De vrijheidsberoving van een vreemdeling en het beroep bij de rechterlijke macht", september 2019, § 139- 141, pp. 71-74.


[2] Zie o.m. de beslissingen Nana t. België, nr. 9317/11, 15 mei 2018; Basra t. België, nr. 47232/17, 10 juli 2018, H.G.S. t. België, nr. 26763/18, 7 maart 2019.