Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 37241/21 - 20-12-2022

Samenvatting

In deze zaak veroordeelt het EHRM Malta voor een schending van het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) vanwege ernstige procedurele tekortkomingen bij de behandeling van de asielaanvraag van een journalist afkomstig uit Bangladesh die verslag had gedaan over de onregelmatigheden bij de verkiezingen in zijn land, en bij terugkeer het risico zou lopen op een met artikel 3 EVRM strijdige mishandeling. Het EHRM was tevens van oordeel dat terugzending naar Bangladesh zonder een nieuwe beoordeling van zijn aanvraag een schending van artikel 3 EVRM zou betekenen. Het EHRM kent verzoeker een morele schadevergoeding van 5.000 euro toe.
Feiten: verzoeken om internationale bescherming van vervolgde journalist uit Bangladesh afgewezen
Verzoeker, S.H., is een in 1999 geboren onderdaan van Bangladesh en woont in Malta. S.H. is in september 2019 per boot in Malta aangekomen en onmiddellijk in detentie geplaatst. Hij diende een verzoek om internationale bescherming in en voerde daarbij aan dat hij een journalist in Bangladesh was die werd vervolgd nadat hij verslag had gedaan over onregelmatigheden bij de verkiezingen van 2018. Aangezien hij uit een zogenaamd veilig land afkomstig was, behandelden de autoriteiten zijn verzoek via de versnelde procedure.
Met een beroep op artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke of vernederende behandeling) klaagt S.H. aan dat de Maltese autoriteiten zijn asielverzoeken niet naar behoren hebben beoordeeld, met name wat betreft de risico's die hij als journalist zou lopen bij zijn terugkeer naar Bangladesh. Hij stelt eveneens op grond van artikel 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel), juncto artikel 3 EVRM, dat de asielprocedure gebrekkig was, met name wat betreft zijn toegang tot een advocaat, vertragingen en het feit dat zijn zaak niet ten gronde is onderzocht.
Schending 13 EVRM, juncto artikel 3 EVRM: gebrekkige asielprocedure
Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt dat personen die asiel willen aanvragen, adequate informatie moeten krijgen over de asielprocedure en hun rechten, in een taal die zij begrijpen, alsmede toegang tot een betrouwbaar communicatiesysteem met de autoriteiten. Het EHRM let ook op de beschikbaarheid van tolken, of de gesprekken werden gevoerd door opgeleid personeel, en of asielzoekers toegang hadden tot rechtsbijstand of juridische bijstand, en of asielzoekers de redenen voor de beslissing of eerder stereotype afwijzingen kregen.
In casu beoordeelt het EHRM de procedure en de uitkomst ervan als geheel vanuit het oogpunt van de doeltreffendheid van de aangewende procedurele middelen. Het EHRM is van oordeel dat het ontbreken van juridische bijstand in de omstandigheden van deze zaak een aanzienlijke invloed heeft gehad op de (on)mogelijkheid van de asielzoeker om zijn zaak voor de bevoegde autoriteiten te bepleiten. Het EHRM merkt in die context op dat verzoeker tijdens de behandeling van zijn eerste asielverzoek in detentie heeft gezeten (tussen september 2019 en december 2020) en dat het EHRM in de Maltese context al herhaaldelijk zijn bezorgdheid heeft geuit over de concrete toegang tot rechtsbijstand voor personen in detentie. Hoewel de situatie sindsdien wellicht in het algemeen is verbeterd, kan het EHRM niet anders dan vaststellen dat de procedures in de onderhavige zaak tijdens de Covid-19-pandemie liepen, en in het bijzonder dat het verhoor van verzoeker plaatsvond in mei 2020. In dat licht heeft het EHRM geen reden om te twijfelen aan het door het CPT-verslag ondersteunde betoog van verzoeker dat gedetineerde asielzoekers als gevolg van de toegenomen beperkingen na de Covid-uitbraak nog minder kans hadden op enige vorm van toegang tot rechtsbijstand.
Het EHRM hield ook rekening met inhoudelijke aspecten van de procedure, zoals de motivering van de nationale autoriteiten voor hun beslissingen over zijn verschillende asielaanvragen, waarvan het EHRM vond dat de beslissingen ontoereikend waren (er werd niet gemotiveerd waarom het door verzoeker overgelegde bewijsmateriaal niet in aanmerking was genomen), oppervlakkig (omdat de nationale beslissingen binnen vierentwintig uur werden genomen en resulteerden in korte stereotype beslissingen) of incongruent waren.  Het EHRM kan niet anders dan de tegenstrijdige conclusies vaststellen: hoewel de asielinstantie ervan overtuigd was dat verzoeker nieuwe elementen en bevindingen had aangedragen waarvan hij in zijn eerste verzoek niet op de hoogte kon zijn geweest, en dat deze elementen hadden aangetoond dat hij inderdaad een journalist was die verslag uitbracht over de verkiezingen (een feit dat in de eerste asielbeoordeling was verworpen), was de nationale asielinstantie van oordeel dat dit al in het eerste verzoek was beoordeeld, zodat deze elementen geen verder onderzoek konden rechtvaardigen. Bijgevolg heeft er geen geïndividualiseerde risicobeoordeling plaatsgevonden. Ondanks deze flagrante incongruentie had de nationale rechtbank de beslissing zonder enige motivering bevestigd.
Ten slotte benadrukt het EHRM dat het grondwettelijk beroep van Malta geen geschikt rechtsmiddel is, aangezien het geen opschortende werking heeft.
Op basis van al deze elementen oordeelt het EHRM dat verzoeker geen toegang had tot een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens artikel 13 EVRM. Er is derhalve sprake van schending van artikel 13 juncto artikel 3 EVRM.
Schending artikel 3 EVRM: er heeft geen risicobeoordeling plaatsgevonden
Het EHRM heeft eerst vastgesteld dat verzoeker niet beschikte over een daadwerkelijk rechtsmiddel en heeft verschillende tekortkomingen vastgesteld in het onderzoek van het asielverzoek, met name dat op geen enkel moment een risicobeoordeling is verricht over zijn specifieke situatie, namelijk die van een journalist die verslag heeft uitgebracht over de onregelmatigheden bij de verkiezingen van 2018. Het EHRM stelt dus vast dat er sprake zou zijn van een schending van artikel 3 EVRM indien verzoeker naar Bangladesh zou worden uitgezet zonder een nieuwe beoordeling van verzoek.