Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 29787/03 & 29810/03 - 24-01-2008

Samenvatting

De overplaatsing en het vasthouden in de transitzone vormden geen toepassingen te goeder trouw van de immigratiewetgeving, aangezien blijkt dat deze beslissingen duidelijk strijdig waren met de gerechtelijke beslissingen en dat de Dienst Vreemdelingenzaken bewust haar bevoegdheden had overschreden. Er moet een band bestaan tussen enerzijds de ingeroepen reden voor de toegelaten vrijheidsberoving en anderzijds de plaats en het regime van hechtenis. Het is duidelijk, meer bepaald in het licht van de verslagen van de Europese commissie voor de preventie van foltering en onmenselijke en vernederende straffen en behandelingen, dat de transitzone geen geschikte verblijfsplaats uitmaakt. De hechtenis van de verzoekers was dus niet regelmatig. Art. 5.1 EVRM is geschonden. De transitzone is geen geschikte plaats voor de door verzoekers ondergane hechtenis. Uit zijn aard zelf betreft het een plaats bestemd om personen tijdens heel korte periodes op te vangen. De transitzone heeft kenmerken die bij de gevangene een gevoel van eenzaamheid kunnen doen ontstaan aangezien er geen buitenruimte is om te wandelen of fysieke oefeningen te doen, noch enig restaurant, noch een radio- of televisietoestel om contact te hebben met de buitenwereld. De transitzone is dus geenszins aangepast voor een verblijf van meer dan tien dagen. De omstandigheden van de hechtenis die verzoekers gedurende meer dan tien dagen hebben ondergaan, hebben een groot mentaal leed veroorzaakt, hebben hun waardigheid aangetast en hebben hen gevoelens van vernedering en diskrediet bezorgd. (…) In die omstandigheden moet het feit dat de verzoekers gedurende meer dan tien dagen in de aangeklaagde plaats in hechtenis werden gehouden, te worden beschouwd als een onmenselijke en vernederende behandeling in strijd met art. 3 EVRM.