Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 66702/13 - 21-06-2018

Samenvatting

Het EHRM veroordeelt Griekenland voor een schending van het EVRM wegens de onwettige detentie van een Syrische asielzoeker (artikel 5 EVRM) omdat de verwijdering niet uitvoerbaar was. De detentie op het politiebureau van Zografou leidde tot een schending van zijn rechten op grond van artikel 3 EVRM, omdat de infrastructuur er niet gepast is voor een langdurige detentie.
 
Feiten: Syrische man wordt administratief vastgehouden in een politiekantoor
 
Een man met de Syrische nationaliteit wordt in september 2013 gearresteerd wegens bezit van een vals Frans paspoort. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor het gebruiken van een vals paspoort, het afleggen van een valse verklaring en illegale binnenkomst. Eind september  wordt hij in administratieve detentie geplaatst met het oog op verwijdering.
 
4 oktober 2013 tekent hij beroep aan tegen het verwijderingsbesluit en vraagt hij asiel aan. Dit wordt de dag er na al afgewezen. Op 8 oktober 2013 vecht hij zijn detentie aan bij de administratieve rechtbank van eerste aanleg in Athene, met het argument dat zijn detentie onwettig is omdat zijn uitzetting naar Syrië niet mogelijk is. Zijn bezwaar wordt afgewezen omdat hij zijn nationaliteit niet kan aantonen. De Griekse rechter acht de omstandigheden van zijn detentie aanvaardbaar, rekening houdend met de moeilijke financiële situatie van het land en het feit dat er weinig tijd was verstreken sinds zijn arrestatie. Op 18 oktober 2013 vraagt hij opnieuw asiel aan voor de relevante autoriteiten, en wijzigt de Griekse overheid de wettelijke basis voor zijn detentie, nu gebaseerd op redenen van openbare orde en nationale veiligheid, en als een noodzaak voor de spoedige afhandeling van zijn asielaanvraag. Op 21 oktober 2013 geeft hij zijn Syrische identiteitskaart af op het politiebureau van Zografou. Pas op 12 november 2013, wanneer hij wordt erkend als vluchteling, wordt hij vrijgelaten.
 
Voor het EHRM klaagt hij de detentieomstandigheden in het politiebureau van Zografou aan, waarvan verzoeker meent dat het een behandeling inhoudt strijdig met artikel 3 EVRM. Hij werd er immers vastgehouden in een kelder, die vochtig en onvoldoende geventileerd was. De cel was smerig en overbevolkt, het eten was van slechte kwaliteit en hij had geen toegang tot een wandeling in de openlucht. Hij haalt ook aan dat zijn detentie onwettig was omdat zijn uitzetting naar Syrië niet praktisch uitvoerbaar was en dat hij geen effectief rechtsmiddel had om zijn detentie aan te vechten.
 
Schending artikel 3 EVRM: onmenselijke detentieomstandigheden in politiekantoor
 
Het EHRM stelt dat de verzoeker de slechte detentieomstandigheden voldoende heeft kunnen aantonen. Het EHRM herhaalt ook eerdere rechtspraak waarin het heeft geoordeeld dat cellen in politiekantoren enkel gemaakt zijn voor een korte detentie, en dat een detentie tussen één en drie maanden een schending van artikel 3 EVRM hebben opgeleverd (EHRM 17 april 2014, nr. 73237/12, Kavouris en andere t. Griekenland). In casu, werd de verzoeker 52 dagen vastgehouden in het politiekantoor van Zografou, dat niet aangepast is voor langere detenties. Het EHRM concludeert dat artikel 3 EVRM werd geschonden.
 
Schending artikel 5 EVRM: praktisch niet-uitvoerbare detentie onwettig
 
Artikel 5, lid 1, f) EVRM laat de administratieve detentie toe van een persoon met het oog op zijn verwijdering. Detentie onder dit artikel is enkel gerechtvaardigd zolang de uitzettingsprocedure loopt. Wanneer deze niet met de nodige omzichtigheid (“due diligence”) gebeurt, dan is de detentie op basis van deze rechtsgrond niet langer toelaatbaar (ERHM 2009, nr. 3455/05, A. e.a. t. VK, §170). Met betrekking tot de vraag of actie wordt ondernomen met het oog op de uitwijzing, stelt het EHRM dat de uitzetting een realistisch vooruitzicht moet hebben. In casu stelt het EHRM vast dat de detentie van de verzoeker in overeenstemming was met de letter van de nationale wet, maar dat het vanaf het moment dat verzoeker zijn Syrisch paspoort indiende, het duidelijk was dat, gezien het conflict in Syrië, de uitvoering van de verwijderingsmaatregelen niet mogelijk zou zijn. Het EHRM concludeert dat het aan de nationale autoriteiten was om alternatieve maatregelen te overwegen die ten aanzien van de aanvrager konden worden genomen. Het EHRM concludeert bijgevolg een ​​schending van artikel 5, lid 1, onder f) EVRM voor de detentie van de asielzoeker vanaf de dag dat hij zijn Syrisch paspoort indiende met vermelding van zijn nationaliteit.
 
Het EHRM oordeelt dat Griekenland ook artikel 5, lid 4, EVRM heeft geschonden omdat er geen voldoende onderzoek is geweest naar de rechtmatigheid van zijn detentie en het argument dat zijn terugkeer naar Syrië niet mogelijk was, hoewel het van wezenlijk belang was voor zijn het onderzoek naar de "rechtmatigheid" van zijn detentie.